ECLI:NL:RBDHA:2025:4741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/09/679050 / JE RK 25-141 & C/09/679047 / JE RK 25-140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met cannabisverslaving

Op 13 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, geboren in 2007, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot aan zijn meerderjarigheid en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De beslissing is genomen na een zitting met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, zijn moeder, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige kampt met een terugkerend cannabisgebruik dat zijn ontwikkeling en dagelijkse functioneren negatief beïnvloedt. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en een voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, zodat de minderjarige kan blijven onder toezicht staan en de nodige hulp kan ontvangen. De kinderrechter heeft de zorgen over het middelengebruik van de minderjarige erkend en benadrukt dat de jeugdbeschermer betrokken moet blijven om de ontwikkeling van de minderjarige te monitoren. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige, met de hoop dat de positieve ontwikkeling kan worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: I. C/09/679050 / JE RK 25-141
II. C/09/679047 / JE RK 25-140
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
I.
Verlenging ondertoezichtstelling
II.
Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. E.R. Schenkhuizen te Zoetermeer.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de verzoekschriften met bijlagen, ontvangen op 22 januari 2025;
  • de geziene instemmingsverklaring van de onafhankelijke gedragswetenschapper van 11 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [de minderjarige] met zijn advocaat;
- de moeder;
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 2] , coach van [de minderjarige] als toehoorder.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek gehad met [de minderjarige] in de aanwezigheid van zijn advocaat. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de [instelling] in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 januari 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 20 februari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 augustus 2024 een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 20 februari 2025.

3.Verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen tot aan zijn meerderjarigheid, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast verzoekt de gecertificeerde instelling een voorwaardelijke machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (zijnde de [instelling] ) tot aan zijn meerderjarigheid.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Het is nodig dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, zodat de gecertificeerde instelling regie kan blijven voeren ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige] , met name op het gebied van zijn drugsgebruik. Het cannabisgebruik van [de minderjarige] is een terugkerend patroon in zijn leven, dat een grote impact heeft (gehad) op zijn dagelijks functioneren. Gezien wordt dat [de minderjarige] door het gebruik in zijn aanwezigheid bij de dagbesteding (school en werk) minder betrouwbaar wordt. Daarnaast heeft het een negatieve invloed op zijn algehele motivatie en is het ook van invloed op de relaties met zijn zussen en moeder. Bovendien is ook de therapie niet voortgezet, omdat dit schadelijk kan zijn voor zijn ontwikkeling als hij nog gebruikt. [de minderjarige] blijft terugvallen in het gebruik en behandeling en (blijvende) commitment aan deze behandeling is in het belang van zijn ontwikkeling noodzakelijk. De komende periode is het de bedoeling dat [de minderjarige] een traject aangaat bij Brijder voor zijn cannabisgebruik. In principe kan [de minderjarige] starten bij de Brijder, maar dit ligt nog stil omdat de financiering vanuit de gemeente nog niet rond is. Momenteel is het nog onduidelijk wat de gevolgen van deze behandeling zullen zijn op zijn houding, gedrag, gevoelens en gedachten en daarmee eventueel op zijn school en stage. Het is daarom belangrijk dat hierop vanuit het verplichte kader toezicht kan worden gehouden. Met betrekking tot school en stage wordt gezien dat het voor [de minderjarige] lastig is om zijn motivatie te behouden. Door het vele verzuim is er ook een leerplichtambtenaar betrokken geraakt. Positief is dat er op de groep geen incidenten hebben plaatsgevonden. [de minderjarige] kan ook na zijn achttiende bij de Stuido’s blijven, maar het is nog onbekend hoe lang dit zal zijn. De komende periode wil de gecertificeerde instelling samen met de hulpverlening een plan te maken voor als [de minderjarige] achttien is. Daarbij zal ook worden bekeken welke woonvorm voor [de minderjarige] in de toekomst het meest passend is.
3.3.
Naast een verlenging van de ondertoezichtstelling is het nodig dat de plaatsing bij de [instelling] van [de minderjarige] voortgezet kan worden. Om deze plek te waarborgen verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot aan de meerderjarigheid van [de minderjarige] in combinatie met een voorwaardelijke gesloten machtiging voor de duur van zes maanden. [instelling] is een veilige en vertrouwde plek voor [de minderjarige] waar hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Desondanks zijn er ook nog steeds risico’s aanwezig in zijn gedrag en ontwikkeling die kunnen zorgen dat er een terugval ontstaat. Het grootste zichtbare risico is gelegen – in de hiervoor al genoemde – cannabisverslaving en de invloed die dit heeft op zijn ontwikkeling en de keuzes die hij maakt. Gelet op de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] in combinatie met het blijvende cannabisgebruik – waarvoor de hulp nog moet starten – is het volgens de gecertificeerde instelling een passende stap om van een gesloten machtiging naar een voorwaardelijk gesloten machtiging over te stappen. De afgelopen jaren is gebleken dat [de minderjarige] een strak kader nodig heeft, waarin hij ervaart dat er directe consequenties zitten aan zijn keuzes en gedrag. Daarbij is het ook nog onduidelijk wat voor invloed het traject van de Brijder op het gedrag van [de minderjarige] gaat hebben Volgens de gecertificeerde instelling is het daarom belangrijk dat de voorwaardelijke machtiging als een stok achter de deur kan fungeren. Bovendien is het van belang dat [de minderjarige] tijdens het traject van de Brijder op een voor hem vertrouwde plek verblijft, zodat hij kan terugvallen op de mensen die hij kent en hem kunnen helpen. De jeugdhulpaanbieder heeft in het hulpverleningsplan van 20 januari 2025 de voorwaarden opgenomen en de jeugdhulpaanbieder genoemd die bereid is [de minderjarige] op te nemen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens [de minderjarige] is ingestemd met het verzochte. [de minderjarige] zit bij de [instelling] op zijn plek en wil hier ook blijven. Het gaat goed op de groep en [de minderjarige] verwacht ook niet dat de voorwaardelijke gesloten machtiging gebruikt zal moeten worden. Ten aanzien van school zou [de minderjarige] graag overstappen naar een BBL-traject, dit heeft hij eerder ook gevolgd, zodat hij minder dagen per week naar school hoeft. [de minderjarige] staat open voor de behandeling bij de Brijder, alleen is dit nog niet van de grond gekomen door de financiering. In dit verband brengt de advocaat van [de minderjarige] naar voren dat het niet aan [de minderjarige] te wijten is dat deze behandeling nog niet is gestart en dat daarom de voorwaarde ten aanzien van het volgen van behandeling bij de Brijder, zoals is opgenomen in het hulpverleningsplan, anders geformuleerd moet worden. Voorkomen moet worden dat het [de minderjarige] tegengeworpen kan worden dat hij zich niet aan deze voorwaarde houdt, terwijl de behandeling nog niet gestart is. De voorwaarden die verder zijn opgenomen, zijn volgens de advocaat wel realistisch en [de minderjarige] kan ook achter deze voorwaarden staan. Daarnaast sluit de advocaat van [de minderjarige] aan bij hetgeen de kinderrechter ter zitting naar voren heeft gebracht over het feit dat het hulpverleningsplan nog niet compleet is.
4.2.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzochte. De moeder denkt dat het verzochte voor [de minderjarige] nodig is. Zij ziet dat hij positieve stappen vooruit heeft gezet, maar de moeder weet dat een terugval er ook bij hoort. Recent heeft er iets plaatsgevonden tussen de moeder en [de minderjarige] , echter heeft zij er vertrouwen dat het weer goed komt tussen hen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Hoewel het positief is om te horen dat het goed gaat op de groep en [de minderjarige] verdere positieve stappen vooruit heeft gezet – waar de kinderrechter [de minderjarige] ook voor wil complimenteren – zijn de zorgen ten aanzien van het middelengebruik van [de minderjarige] nog onverminderd aanwezig. Zoals uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt is dit gebruik van negatieve invloed op meerdere ontwikkelingsgebieden, zoals school, werk, behandeling, maar ook op de relaties met zijn familie. Het is dan ook te betreuren – in het bijzonder doordat [de minderjarige] nu ook zelf openstaat voor behandeling - dat het traject bij de Brijder nog niet is gestart door een financieringsprobleem. Gezien het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het nodig is dat de jeugdbeschermer nog langer betrokken blijft. De kinderrechter doet daarbij een uitdrukkelijk beroep op de jeugdbeschermer om zich actief in te zetten voor het traject bij de Brijder, zodat dit alsnog zo spoedig mogelijk van de grond komt. Daarnaast is het belangrijk dat de jeugdbeschermer op dit traject bij de Brijder, als dit eenmaal is gestart, toezicht kan houden en de ontwikkeling en het gedrag van [de minderjarige] kan blijven monitoren. Aan de hand daarvan kan de jeugdbeschermer eventueel nog (andere) hulpverlening inzetten. Verder is het gezien de leeftijd van [de minderjarige] van belang dat de jeugdbeschermer in samenwerking met de hulpverlening een gedegen plan gaat opstellen voor als [de minderjarige] achttien is. Weliswaar is ter zitting duidelijk geworden dat [de minderjarige] na zijn achttiende nog bij de [instelling] kan blijven, maar het is momenteel nog onduidelijk voor hoe lang dit zal zijn. Het is daarom van belang dat in dit plan ook wordt nagedacht over een passende woonplek voor [de minderjarige] ná zijn verblijf bij de [instelling] . Daarnaast dient de komende periode ook bekeken te worden welke mogelijkheden er nog zijn voor het volgen van een BBL-traject door [de minderjarige] . Gezien het voorgaande en de stappen die nog gezet moeten worden, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling, waartegen geen verweer is gevoerd, voor de verzochte duur verlengen.
5.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW) en verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [de minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [de minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Buiten de gesloten accommodatie kan de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen (artikel 6.1.4, Jeugdwet)
5.4.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Alle betrokkenen – inclusief [de minderjarige] zelf – zijn het er over eens dat de plaatsing bij de [instelling] op dit moment de beste plek is voor [de minderjarige] . De afgelopen periode heeft hij hier een positieve groei doorgemaakt en sinds de vorige machtiging is er slechts één klein incident geweest. [de minderjarige] lijkt zich vertrouwd en veilig te voelen op de groep. Naar het oordeel van de kinderrechter is het dan ook belangrijk dat deze plek gecontinueerd wordt. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het belangrijk is dat hij vanuit deze veilige en stabiele basis – met vertrouwde mensen om zich heen – aan de slag kan gaan met zijn cannabisverslaving. Gelet op de zorgen die er nog steeds zijn over deze verslaving en de gevolgen die dit heeft voor de ontwikkeling van [de minderjarige] , heeft de gecertificeerde instelling naar het oordeel van de kinderrechter voldoende concreet onderbouwd, dat naast een machtiging tot uithuisplaatsing ook een voorwaardelijke gesloten machtiging noodzakelijk is. De kinderrechter zal deze machtiging dan ook verlenen. Zoals uit de stukken blijkt, heeft [de minderjarige] duidelijke grenzen en kaders nodig en daarnaast is het op dit moment onduidelijk welke invloed het aangaan van behandeling voor zijn cannabisverslaving zal hebben op zijn gedrag en de keuzes die hij maakt. Naar het oordeel van de kinderrechter is het dan ook van essentieel belang dat de gecertificeerde instelling direct kan handelen – mocht dit nodig zijn gelet op het gedrag van [de minderjarige] – om zijn eigen veiligheid en die van de personen om heen te waarborgen. Daarnaast kan de voorwaardelijke machtiging [de minderjarige] motiveren en stimuleren om zich aan de afspraken – die opgenomen zijn als voorwaarden – te houden. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat het niet nodig zal zijn om de voorwaardelijke machtiging in te zetten, maar is met de gecertificeerde instelling van oordeel dat deze voorwaardelijke machtiging als een stok achter de deur kan dienen en eraan kan bijdragen dat de positieve groei die is ingezet ook de laatste maanden tot aan zijn meerderjarigheid zal worden doorgezet. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen tot aan de meerderjarigheid van [de minderjarige] , zodat de plaatsing bij de [instelling] in ieder geval tot aan zijn meerderjarigheid gewaarborgd is. Daarnaast zal de kinderrechter de voorwaardelijke machtiging verlenen voor de verzochte duur van zes maanden.
5.5.
Uit het hulpverleningsplan van 20 januari 2025, opgesteld door de gecertificeerde instelling in samenwerking met de [instelling] volgen de volgende voorwaarden:
- Het hebben van een dagbesteding in de vorm van onderwijs en stage;
- Het hebben van een dagbesteding in de vorm van werk;
- Het aangaan van de behandeling bij de Brijder, vanwege het drugsgebruik;
- Het houden aan de afspraken en regels van de [instelling] .
[de minderjarige] heeft het hulpverleningsplan ondertekend en ter zitting te kennen gegeven dat hij bereid is om de voorwaarden na te leven. Ter zitting is besproken dat het niet aan [de minderjarige] te wijten is dat de behandeling van de Brijder nog niet van de grond is gekomen en dat het momenteel nog onduidelijk is wanneer deze behandeling wel kan starten. De kinderrechter zal daarom de voorwaarde ten aanzien van het volgen van de behandeling bij de Brijder zodanig aanvullen dat deze voorwaarde pas geldt als de behandeling van [de minderjarige] bij de Brijder start.
5.6.
Verder heeft de kinderrechter geconstateerd dat niet uit het hulpverleningsplan volgt dat het dit plan ook in samenwerking met Ihub [jeugdhulpaanbieder] is opgesteld, die volgens het hulpverleningsplan [de minderjarige] voor een time-out zullen opnemen als dit volgens de [instelling] – door het niet naleven van de voorwaarden – nodig wordt geacht. Daarnaast is niet vermeld welke medewerker bevoegd is tot het nemen van het besluit tot opname, terwijl dit beide wettelijke vereisten zijn (artikel 6.1.4., vijfde lid, Jeugdwet). De kinderrechter merkt ook op dat verder geen vrijheidsbeperkende maatregelen zijn opgenomen in het hulpverleningsplan (zoals bepaald in artikel 6.1.4., zesde lid, Jeugdwet).
5.7.
Na een korte onderbreking van de mondelinge behandeling, waarin de gecertificeerde instelling contact heeft gehad met de jeugdhulpaanbieder, heeft de gecertificeerde instelling de volgende aanvullingen voor het hulpverleningsplan aan de kinderrechter voorgesteld:
- De jeugdhulpaanbieder [jeugdhulpaanbieder] heeft een vaste afspraak met de [instelling] over een time-outplek en is akkoord met het opgestelde hulpverleningsplan.
- De medewerker [naam 3] , gedragswetenschapper van de [instelling] , is bevoegd tot het nemen van het besluit dat [de minderjarige] wordt opgenomen als hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden, of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken.
- De volgende vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast als de voorwaardelijke gesloten machtiging wordt omgezet naar een gesloten machtiging:
- [de minderjarige] mag niet zonder begeleiding naar buiten;
- Het inleveren van de telefoon;
- Bij onveiligheid kan fysiek worden ingegrepen.
Bij de inzet van een time-out zal in overleg met [de minderjarige] , de gecertificeerde instelling en de jeugdhulpaanbieder worden bekeken welke van de hierboven genoemde vrijheidsbeperkende maatregelen daadwerkelijk ingezet zullen worden.
5.8.
Alle belanghebbenden – inclusief de jeugdhulpaanbieder bij monde van de gecertificeerde instelling – hebben ter zitting kenbaar gemaakt in te kunnen stemmen met de voorgaande aanvullingen van het hulpverleningsplan. De kinderrechter zal, gezien de wettelijke vereisten en omdat zij dit in het belang van [de minderjarige] acht, beslissen dat het hulpverleningsplan dient te worden aangevuld met de hiervoor genoemde punten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot aan zijn meerderjarigheid, zijnde [geboortedatum] 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 13 februari 2024 tot aan zijn meerderjarigheid, zijnde [datum] 2025;
6.3.
verleent een voorwaardelijke machtiging om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 13 februari 2025 tot 13 augustus 2025, onder de voorwaarden welke aan [de minderjarige] in het aangehechte hulpverleningsplan zijn gesteld en waarbij het hulpverleningsplan als volgt wordt aangevuld;
- De voorwaarde ten aanzien van het aangaan van de behandeling van [de minderjarige] voor zijn drugsgebruik bij de Brijder pas geldt, zodra deze behandeling daadwerkelijk is gestart;
- De jeugdhulpaanbieder [jeugdhulpaanbieder] heeft een vaste afspraak met de [instelling] over een time-outplek en is akkoord met het opgestelde hulpverleningsplan;
- De medewerker [naam 3] , gedragswetenschapper van de [instelling] is bevoegd tot het nemen van het besluit dat [de minderjarige] wordt opgenomen als hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken;
- De volgende vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast als de voorwaardelijke gesloten machtiging wordt omgezet naar een gesloten machtiging:
- [de minderjarige] mag niet zonder begeleiding naar buiten;
- Het verplicht inleveren van de telefoon;
- Bij onveiligheid kan fysiek worden ingegrepen.
Bij de inzet van een time-out zal eerst worden bekeken in overleg met [de minderjarige] , de gecertificeerde instelling en de jeugdhulpaanbieder welke van de hierboven genoemde vrijheidsbeperkende maatregelen, daadwerkelijk ingezet zullen worden
6.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.