ECLI:NL:RBDHA:2025:4742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/09/672797 / JE RK 24-1692 & C/09/674898 / FA RK 24-7764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een complexe jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige opvoedsituatie bij de moeder, die al jarenlang wordt gekenmerkt door verwaarlozing en psychische problemen. De moeder heeft herhaaldelijk hulpverlening afgewezen en is niet in staat gebleken om binnen een aanvaardbare termijn voor de kinderen een veilige opvoedsituatie te creëren. De rechtbank heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen, toegewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat deze niet meer nodig zijn na de gezagsbeëindiging. De beslissing is genomen met het oog op het belang van de kinderen, die nu in een pleeggezin verblijven waar zij zich positief ontwikkelen. De rechtbank benadrukt dat de moeder altijd de moeder van de kinderen zal blijven, maar dat het in het belang van de kinderen is dat zij duidelijkheid krijgen over hun toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: I. C/09/672797 / JE RK 24-1692
II. C/09/674898 / FA RK 24-7764
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Beschikking van de rechtbank
I. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing; afwijzing voor aangehouden deel
II. Beëindiging gezag en benoeming voogdij
in de zaak naar aanleiding van het op 20 september 2024 ingekomen verzoek (I) van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
en het op 30 oktober 2024 ingekomen verzoek (II) van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan ten aanzien van verzoek I:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R. Moghni te Rotterdam,
[pleegouder 1] en [pleegouder 2] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informanten aan ten aanzien van verzoek I:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
de heer [naam 1] namens Akwaaba Zorg.
Ten aanzien van verzoek II merkt de rechtbank de moeder, de gecertificeerde instelling en de pleegouders als belanghebbenden aan.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft op 28 november 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 december en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden, door het ontbreken van een tolk. Bij beschikking van 19 december 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] opnieuw voor korte duur verlengd, namelijk tot 17 februari 2025, en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 13 februari 2025, omdat de moeder ziek was.
1.2.
De mondelinge behandeling van verzoek II (gezagsbeëindiging) was allereerst gepland op 14 januari 2025. Gelet op de samenhang van de verzoeken heeft de rechtbank besloten om dit verzoek gezamenlijk te behandelen bij het reeds aangehouden verzoek (I) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, tijdens de mondelinge behandeling van 13 februari 2025.
1.3.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift (I) van de gecertificeerde instelling met bijlagen, ontvangen op 20 september 2024;
  • het verzoekschrift (II) van de Raad met bijlagen, ontvangen op 30 oktober 2025;
  • het proces-verbaal van 28 november 2024 en de daarin genoemde stukken (ten aanzien van verzoek I);
  • de beschikking van 19 december 2024 en de daarin genoemde stukken (ten aanzien van verzoek I);
1.4.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 5] namens de Raad;
  • de vader;
  • de heer [naam 4] van Akwaaba Zorg.
De moeder en de pleegouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
Het vaderschap van de heer [de vader] is bij beschikking van 17 mei 2019 gerechtelijk vastgesteld.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in een (perspectief biedend) pleeggezin.
2.4.
De gecertificeerde instelling heeft zich bij brief van 16 oktober 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.De verzoeken

3.1.
Het verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor het nog aangehouden deel, tot 6 december 2025.
De rechtbank verwijst voor de onderbouwing van het verzoek naar hetgeen is opgenomen onder rechtsoverweging 3.2 van de beschikking van 19 december 2024. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling ter zitting toegelicht dat de therapie voor de kinderen is gestart en dat dit goed verloopt. Het pleeggezin ziet ook positieve ontwikkelingen bij de kinderen. Zo wordt er bij de kinderen meer rust gezien en lijken zij steeds meer door te krijgen wat normaal is. Verder is er ook ten aanzien van de zindelijkheidsproblematiek – met name overdag – een verbetering te zien. Om de zorg voor de pleegouders te verlichten gaan de kinderen op dit moment om de beurt naar een weekendpleeggezin en dat gaat goed. Daarnaast zal er binnenkort op school voor [de minderjarige 1] een zogenaamde “Shadow” worden ingezet, om haar te ondersteunen.
3.2.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De Raad heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Volgens de Raad worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen zijn vanaf hun geboorte langdurig en structureel blootgesteld aan verwaarlozing en onveiligheid. Jarenlang zijn de kinderen geconfronteerd met de waanideeën van de moeder, zoals bijvoorbeeld de overtuiging van de moeder dat de kinderen op school vergiftigd zouden worden. Beide kinderen hebben last van angsten en bij allebei de kinderen is sprake van zindelijkheidsproblematiek. Daarbij zijn er zorgen geweest over de gebitten van de kinderen. Deze waren in dusdanig slechte staat dat zij niet meer konden eten en een intensieve behandeling onder narcose moesten ondergaan. Gezien wordt dat de kinderen in hun jonge leven weinig tot geen grenzen hebben gekregen, waardoor zij op momenten grenzeloos gedrag kunnen laten zien. Ten aanzien van [de minderjarige 1] zijn er daarnaast zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling, waarbij zij moeite heeft met haar emotieregulatie en enorme woede-uitbarstingen kan hebben. De moeder is volgens de Raad niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen en ook de aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. De moeder weigert al geruime tijd structureel de samenwerking met de hulpverlening en de jeugdbeschermer. Hierdoor kan niet worden gewerkt aan de doelen en aan een verandering van de situatie. Het is daardoor niet gelukt om de opvoedsituatie bij de moeder zodanig te verbeteren dat gewerkt kan worden aan een terugplaatsing. De moeder blijft onbereikbaar voor de hulpverlening en de zorgen over haar psychische toestand blijven bestaan. Bij de bezoeken met de kinderen kwam de moeder structureel veel te laat en sinds april 2024 liggen de bezoeken stil omdat de moeder weigert om in contact te komen met de jeugdbeschermer. Een ondertoezichtstelling is op deze manier niet uitvoerbaar. Daarnaast moet er op dit moment in geval van medische nood of als er andere belangrijke beslissingen genomen moeten worden, telkens opnieuw vervangende toestemming worden gevraagd bij de rechtbank. Bovendien zijn de jaarlijkse verlengingszittingen belastend voor de kinderen. De Raad is van mening dat een gezagsbeëindiging een heftige maatregel is, maar zij ziet geen andere mogelijkheid. Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat het voor de kinderen van groot belang is dat zij duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief. Zij hebben hun basis gevonden in het pleeggezin en volgens de Raad kunnen de kinderen niet langer wachten op een eventuele verbetering van de persoonlijke toestand van de moeder. Het recht van de kinderen op duidelijkheid over hun toekomstperspectief dient te prevaleren boven het recht van de moeder om haar eigen proces te doorlopen voor een mogelijk herstel. Daar komt bij dat het op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of en hoe dit herstel er gaat komen. Dit laat onverlet dat de moeder altijd de moeder zal blijven van de kinderen. Het belangrijkste is dat zij weer in contact komt, allereerst met de gecertificeerde instelling en daarna ook weer met de kinderen.
3.3.
Volgens de Raad is het in het belang van de kinderen dat de gecertificeerde instelling wordt belast met de voogdij. Gezien het gebrek aan contact tussen de moeder en de pleegouders, is pleegoudervoogdij geen goede optie. Mocht er daarnaast weer contact komen met de moeder, dan kan de gecertificeerde instelling deze contacten begeleiden. Ook kan de gecertificeerde instelling – als zij de voogdij hebben – noodzakelijke beslissingen nemen in het belang van de kinderen, zonder dat er vervangende toestemming nodig is van een rechter. Verder heeft ook de vader te kennen gegeven geen actieve opvoedrol op zich te kunnen nemen en volgens de Raad is het dan ook niet nodig dat nader onderzocht wordt of de vader het gezag over de kinderen kan dragen.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is verweer gevoerd tegen (al) het verzochte. Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is namens de moeder naar voren gebracht, dat een ondertoezichtstelling geen zin heeft als er geen contact is met de moeder. In deze zin schiet een ondertoezichtstelling dan ook zijn doel voorbij. Daarnaast stelt de moeder zich op het standpunt dat het goed met haar gaat en dat een machtiging tot uithuisplaatsing daarom niet nodig is.
Ten aanzien van het verzoek tot gezagsbeëindiging is namens de moeder – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Hoewel de afgelopen jaren ontzettend veel hulpverlening aan de moeder is aangeboden, die de moeder ook heeft afgewezen, is de kern van de problematiek nooit aangepakt. Volgens de advocaat is de kern van de problematiek – hoewel de moeder dit anders ziet – dat de moeder geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft. Op dit moment is er geen formele diagnose gesteld, maar deze zou kunnen worden gesteld als er een verzoek voor een zorgmachtiging zal worden gedaan. Volgens de advocaat van de moeder is het dan ook nodig dat één van de betrokken zorg- of hulpverleners, zoals Veilig Thuis of de huisarts een melding doet bij de burgermeester of de officier van justitie, waarin zij aangeven dat zij vermoeden dat de moeder een psychische stoornis heeft en er mogelijk sprake is van ernstig nadeel en verzet. Met een eventuele zorgmachtiging kan de moeder worden opgenomen of andere hulp krijgen die zij nodig heeft. Tijdens dit proces kan de machtiging tot uithuisplaatsing nog doorlopen, zodat de kinderen op een veilige plek blijven wonen. De advocaat benadrukt dat een gezagsbeëindiging een heel heftige en definitieve maatregel is, waarbij het heel ingewikkeld is om weer opnieuw gezag te krijgen. Volgens de advocaat is het op dit moment nog te vroeg om het gezag te beëindigen en moet de moeder nog de kans krijgen om de hiervoor genoemde route te doorlopen. De advocaat van de moeder ziet ook in dat dit betekent dat de komende tijd, bij het nemen van belangrijke beslissingen voor de kinderen, dan mogelijk nog vervangende toestemming moet worden gevraagd. Deze verzoeken kunnen op tijd worden ingediend en dan zal het mogelijk slechts enkele weken langer duren. Daarbij zullen de kinderen er feitelijk gezien weinig van merken. Volgens de advocaat van de moeder, moeten de belangen van de moeder en de kinderen naast elkaar lopen en als één geheel gezien worden. Gelet op het hiervoor genoemde verzoekt de advocaat om de moeder een allerlaatste kans te geven en het verzoek tot gezagsbeëindiging af te wijzen.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft ten aanzien van het verzoek tot gezagsbeëindiging (II) van de Raad het volgende ter zitting naar voren gebracht. De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. De gecertificeerde instelling ziet dat de kinderen nog veel onduidelijkheid ervaren over de situatie en de reden waarom er geen contact is met de moeder. Volgens de gecertificeerde instelling is het voor de kinderen heel belangrijk dat zij duidelijkheid gaan krijgen en een gezagsbeëindiging draagt daaraan bij. Er is een Words en Pictures voor de kinderen gemaakt om hun verhaallijn te vertellen en met name [de minderjarige 2] pakt deze Words en Pictures er regelmatig bij. Als er duidelijkheid komt, dan kan ook deze Words en Pictures uitgebreid worden en kan voor hen op deze wijze ook meer duidelijkheid gecreëerd worden. Daarnaast kan de gecertificeerde instelling de redenatie van de advocaat van de moeder volgen en zien ook zij in dat de situatie schrijnend is. Desondanks zijn zij van mening dat het beëindigen van het gezag in het belang van de kinderen is. Zo speelt er op dit moment de concrete situatie dat [de minderjarige 1] naar de oogarts moet, doordat zij hoofdpijn heeft en niet goed ziet in de les, maar dat de moeder hier geen toestemming voor geeft. Dit houdt op dit moment in dat [de minderjarige 1] te horen krijgt dat zij moet wachten voordat zij naar de oogarts kan, doordat de gecertificeerde instelling eerst contact zal moeten proberen te krijgen met de moeder en vervolgens, als dit niet lukt, een verzoek bij de rechtbank moet indienen voor vervangende toestemming.
4.3.
De vader heeft desgevraagd naar voren gebracht dat hij nog steeds ontzettend graag contactmomenten wil met de kinderen, maar dat dit nog steeds niet van de grond is gekomen. De vader vindt het moeilijk om te begrijpen dat dit niet kan worden opgestart. De tijd gaat maar voorbij, waarin de kinderen de vader niet zien. Volgens de vader zal, hoe langer het duurt dat het contact wordt hersteld, dit ook steeds lastiger worden voor de kinderen.
4.4.
De begeleider van Akwaaba Zorg heeft desgevraagd naar voren gebracht dat Akwaaba Zorg de afgelopen periode helemaal geen direct contact heeft kunnen krijgen met de moeder. Wel zijn er signalen dat het netwerk van de moeder – vermoedelijk uit Eritrea – Akwaaba Zorg heeft benaderd. Akwaaba Zorg wil dit contact blijven volgen. Dit is namelijk wel een signaal dat de moeder toch iets wil.

5.De beoordeling

Het verzoek tot aanhouding
5.1.
De advocaat van de moeder heeft aan het begin van de mondelinge behandeling een aanhoudingsverzoek gedaan ten aanzien van beide verzoeken, omdat de moeder opnieuw niet is verschenen. De advocaat van de moeder heeft dit verzoek niet nader gemotiveerd.
5.2.
Zowel de Raad als de gecertificeerde instelling hebben naar voren gebracht niet te kunnen instemmen met een aanhoudingsverzoek, omdat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt voor de kinderen en er bij de moeder sprake is van een patroon, waarbij zij niet in contact treedt met de hulpverleningsinstanties.
5.3.
De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de advocaat afgewezen. Hoewel het vervelend voor de moeder en alle betrokkenen is dat zij niet aanwezig is bij de mondelinge behandeling, is het naar het oordeel van de kinderrechter niet in het belang van de kinderen dat zij nog langer op een beslissing moeten wachten. Bovendien is de mondelinge behandeling al twee keer eerder aangehouden en leidt de rechtbank desgevraagd uit de toelichting van de advocaat af, dat het onduidelijk is of de moeder de volgende keer wèl zal verschijnen. Daarnaast is sprake van een patroon waarbij de moeder het contact met instanties en de hulpverlening afhoudt.
De gezagsbeëindiging
5.4.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.5.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop dienen te staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.7.
Al vanaf zeer jonge leeftijd zijn er grote zorgen over de onvoorspelbare, instabiele en onveilige opvoedsituatie waarin de kinderen opgroeien bij de moeder. Door de jaren heen is er verschillende hulpverlening ingezet en zijn er een groot aantal Veilig Thuis meldingen gedaan, door onder meer school, het ziekenhuis, de gemeente en leerplicht. Uit deze meldingen blijken groten zorgen over mogelijke mishandeling, verwaarlozing en de emotionele en affectieve beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen. In dit licht zijn er ook ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder lijkt last te hebben van wanen en is zeer wantrouwend naar de buitenwereld, waarmee de moeder de kinderen ook belast. Dit heeft ertoe geleid dat er veelvuldig sprake is geweest van schoolverzuim en de kinderen ook meerdere keren – in totaal zes keer – van school zijn gewisseld. Daarnaast hebben de kinderen ook fysieke verwaarlozing ondervonden, waaronder aan hun gebit en geeft de moeder – door het grote wantrouwen dat bij haar leeft – geen toestemming voor (noodzakelijke) medische zorg of hulp voor de kinderen. Deze hulp wordt door het hiervoor genoemde sterk belaste verleden van de kinderen wel nodig geacht. Hoewel het op dit moment met de kinderen beter gaat in het pleeggezin, bestaan er ook nog steeds zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Deze zorgen zijn onder meer gelegen in de hechting van de kinderen en trauma’s die zij hebben opgelopen door de ingrijpende gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. Daarnaast is er cognitief gezien sprake van een ontwikkelingsachterstand en zijn er ten aanzien van met name [de minderjarige 1] zorgen over haar sociale-emotionele ontwikkeling, dat zich onder meer uit in claimend gedrag en woede-uitbarstingen. Bovendien hebben beide kinderen last – waarbij het positief is dat hierin een verbetering is te zien - van zindelijkheidsproblematiek. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
5.8.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om binnen een aanvaardbare termijn voor de kinderen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te dragen. Na een korte uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling in 2017 zijn de kinderen in maart 2023 opnieuw onder toezicht gesteld en in oktober 2023 uithuisgeplaatst. Sinds december 2023 wonen de kinderen in het huidige pleeggezin. De kinderrechter constateert dat het de moeder de afgelopen jaren niet is gelukt om een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren en hen te bieden wat zij nodig hebben. Aan de moeder is de afgelopen jaren veelvuldig verschillende hulpverlening aangeboden – waaronder ook cultuursensitieve hulpverlening - maar de moeder heeft deze hulpverlening structureel afgehouden. Bij onverwachte huisbezoeken doet de moeder niet open en het lukt ook niet om voor een langere periode (telefonisch) in contact te blijven. Momenteel mijdt de moeder al het contact met de hulpverlening en de gecertificeerde instelling, zelfs als dit ten koste gaat van het contact met haar kinderen. Sinds april 2024 is er daardoor helemaal geen contact geweest tussen de moeder en de kinderen. Daarnaast geeft zij ook geen toestemming voor hulpverlening en medische zorg voor de kinderen. De moeder lijkt door haar persoonlijke problematiek onvoldoende in staat om in het belang van de kinderen te kunnen denken en handelen. Door de houding van de moeder heeft er de afgelopen periode nooit werkelijk ingezet kunnen worden op een thuisplaatsing. De rechtbank heeft gezien dit complexe patroon - dat al jarenlang speelt - niet de verwachting dat de moeder binnen een afzienbare tijd wel een veilige opvoedsituatie aan de kinderen kan bieden en de rechtbank stelt vast dat de aanvaarbare termijn is verstreken. Ten aanzien van het verweer van de advocaat om eerst nog te proberen om de moeder een zorgmachtiging op te leggen, oordeelt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten dat er op dit moment volstrekt geen duidelijkheid bestaat of een zorgmachtiging verleend zal worden, valt al helemaal niets te zeggen over of de moeder vervolgens zal herstellen en hoe lang dit zal gaan duren. Daarbij benadrukt de rechtbank dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. Hoewel de rechtbank het een schrijnende en verdrietige situatie vindt en had gehoopt dat de situatie anders was geweest, is de realiteit helaas anders. De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin ligt, waar zij een stabiele en veilige basis hebben gevonden, zich naar omstandigheden positief ontwikkelen en de pleegouders ook kunnen aansluiten bij hun behoeften. Een terugplaatsing is niet langer aan de orde.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gezagsbeëindiging van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in haar gezinsleven. Anders dan de advocaat van de moeder is er volgens de rechtbank op dit moment geen minder ingrijpende maatregel dan een gezagsbeëindiging mogelijk. Het handhaven van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dan wel het voortzetten voor de plaatsing van de kinderen in het vrijwillig kader zijn geen aanvaardbare alternatieven. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin en ter zitting hebben de gecertificeerde instelling en de Raad naar voren gebracht dat de kinderen een grote behoefte hebben aan duidelijkheid over de situatie. Los van het feit dat de rechtbank van oordeel is dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, gelet op de tijdelijkheid van deze maatregelen, niet meer de geëigende maatregelen zijn als een terugplaatsing niet meer aan de orde is, zullen er bij het voortduren van de maatregelen telkens opnieuw verlengingszittingen plaats moeten vinden. Dit zal onrust en onzekerheid meebrengen voor de kinderen, wat gezien hun belaste verleden niet goed voor hen is. Daarnaast heeft de moeder al meermaals geen toestemming gegeven voor hulpverlening of medische zorg - zoals voor de ingreep van het gebit van de kinderen, maar ook recent voor de oogarts voor [de minderjarige 1] - en het ligt niet in de lijn der verwachting dat de moeder op korte termijn wél toestemming zal gaan geven voor dit soort beslissingen. Dit zal inhouden dat de gecertificeerde instelling telkens opnieuw vervangende toestemming zal moeten vragen bij de rechtbank. Volgens de rechtbank is dit niet in het belang van de kinderen. Daarbij is de rechtbank anders dan de advocaat van oordeel dat de belangen van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun perspectief en dat belangrijke beslissingen zonder verdere vertraging kunnen worden genomen, zwaarder wegen dan het belang van de moeder om haar gezag te behouden.
5.9.
Gelet het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toewijzen, waarbij zij benadrukt dat het beëindigen van het gezag niet wegneemt dat de moeder altijd de moeder van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zal blijven. De moeder zal altijd een rol blijven houden in het leven van de kinderen en het is belangrijk dat er ruimte blijft – mits dit veilig kan - voor contact tussen de moeder en de kinderen. De rechtbank hoopt dat er in de (nabije) toekomst mogelijk toch een opening ontstaat bij de moeder om weer in contact te komen met de hulpverlening – wellicht kan het netwerk dat Akwaaba Zorg heeft benaderd hiervoor een aanknopingspunt zijn – waardoor zo spoedig mogelijk weer (een vorm van) contact tussen de moeder en de kinderen kan plaatsvinden.
5.10.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd, die vanuit haar neutrale positie beslissingen kan nemen die in het belang zijn van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Daarnaast is het belangrijk dat de gecertificeerde instelling in de toekomst het contactherstel tussen de moeder en de kinderen, maar ook tussen de vader en de kinderen – als de kinderen hier klaar voor zijn – kan vormgeven. De belangen van de kinderen en hun tempo dienen bij dit contactherstel altijd leidend te zijn. De rechtbank zal daarom de gecertificeerde instelling benoemen tot voogd. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te aanvaarden.
5.12.
Nu de rechtbank het verzoek tot het beëindigen van het gezag en de benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogd heeft toegewezen, zal zij het verzoek voor het nog aangehouden deel van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afwijzen. Door de gezagsbeëindiging en de benoeming van de voogdij is dit verzoek immers niet meer voor toewijzing vatbaar.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
-
[de moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1987 te [geboorteplaats 3] , Ethiopië,
over de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2017 in ’ [geboorteplaats 2] ;
6.2.
benoemt tot voogd over de voormelde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
6.3.
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (C/09/672797 / JE RK 24-1692) af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025 door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.