6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten.
De verdachte heeft zich op 29 juli 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een klauwhamer op onder andere zijn hoofd te slaan. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. De rechtbank wil benadrukken dat het ook heel anders had kunnen aflopen. Het is niet aan de verdachte te danken dat het letsel van het slachtoffer relatief gezien beperkt is gebleven. Het handelen van de verdachte heeft tot op de dag van vandaag een grote impact op het slachtoffer, zoals onder meer blijkt uit de onderbouwing van de schadevordering. Hij heeft nog veel last van wat er is gebeurd en de littekens in zijn gezicht herinneren hem dagelijks aan de gebeurtenis. Bovendien is dit alles gebeurd op een zomeravond in de binnenstad van Delft en hebben verschillende mensen het zien gebeuren. Dergelijk geweld in het openbaar draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij degenen die daarvan getuige zijn en in de samenleving als geheel. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 25 augustus 2024 samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal van een fatbike. Dergelijke feiten zorgen voor schade en overlast. De verdachte heeft door zo te handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (vergelijkbare) strafbare feiten. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het plegen van feit 1 in een proeftijd van een eerdere veroordeling die door de meervoudige kamer slechts drie maanden eerder is opgelegd en ten tijde van het plegen van feit 2 in een schorsing van de voorlopige hechtenis van feit 1. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om korte tijd hierna opnieuw strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 27 februari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de Raad zowel beschermende factoren als risicofactoren rondom de verdachte ziet. Het recidive risico komt uit op midden. Om herhaling te voorkomen is het belangrijk dat de verdachte inziet dat zijn handelen consequenties heeft. De Raad ziet dat de verdachte gemotiveerd bezig is met school en het volbrengen van zijn werkstraf. Ook neemt hij actief deel aan de begeleiding van zijn coaches en heeft hij het traject bij De Waag positief afgerond. De Raad vindt het van belang dat de verdachte werkt aan het leren omgaan met zijn agressieproblematiek, het behalen van zijn diploma en het maken van verstandige keuzes op het gebied van vriendschappen en contacten. De Raad is van mening dat een jeugddetentie de meest passende strafrechtelijke reactie is. Gelet op de voorzichtige positieve stappen is het advies om de jeugddetentie geheel voorwaardelijk op te leggen. Gezien de ernst van het feit is dit een goede en stevige stok achter de deur. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging adviseert de Raad om de vordering af te wijzen om het ingezette traject niet te doorkruisen.
De Raadsvertegenwoordiger heeft daaraan ter terechtzitting toegevoegd dat een jeugddetentie schadelijk is voor de verdachte en wat de Raad betreft geen optie is. De verdachte heeft door zijn school, stage en dagbesteding al een vol weekprogramma. Het huidige pakket aan hulpverlening wordt als toereikend beschouwd.
De jeugdreclasseerder, tevens voogd van de verdachte, werkzaam bij Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte de afgelopen periode grote stappen in de goede richting heeft gezet. Hij gaat, nadat hij een lange tijd niet naar school is geweest, weer naar school en hij komt niet in conflicten terecht. Daarnaast heeft hij hulp vanuit De Waag gehad. Daarin is hij leerbaar gebleken. De verdachte staat op dit moment niet open voor traumabehandeling. Daarover zullen wel gesprekken blijven worden gevoerd. De coaches zijn intensief ingezet om situaties in de praktijk te oefenen met de verdachte. Dat werkt goed voor hem.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin is als uitgangspunt vermeld dat voor een diefstal (in vereniging) van een fiets vanaf 30 uur taakstraf wordt opgelegd. Er zijn geen oriëntatiepunten voor een poging tot doodslag. De rechtbank heeft daarom ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Verder weegt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat in het nadeel van de verdachte mee dat hij met een klauwhamer op straat loopt en die vervolgens ogenschijnlijk gemakkelijk gebruikt bij de confrontatie met het slachtoffer. In strafverlagende zin houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van de verdachte (hij was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 14 jaar), zijn persoonlijke omstandigheden en de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode.
Gezien de aard en ernst van de feiten, in het bijzonder de poging tot doodslag, kan daarop naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank vindt het belangrijk dat de positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist door een terugkeer naar een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Door het opleggen van een forse voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, hoopt de rechtbank dat de verdachte inziet dat het gedrag dat hij heeft laten zien echt heel kwalijk is, en dat hij daarnaast gemotiveerd blijft om mee te werken aan de hulpverlening en niet opnieuw zal vervallen in het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 160 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank begroot het aantal dagen aftrek op (3 + 67=) 70 dagen. De rechtbank zal 90 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan dezelfde voorwaarden verbinden als die zijn opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze bijzondere voorwaarden zijn gericht op de voortzetting van de begeleiding alsook op structuur en dagbesteding, zodat de verdachte de mogelijkheid krijgt om zich positief te (blijven) ontwikkelen en herhaling te voorkomen.
Verder ziet de rechtbank in de aard en ernst van de feiten aanleiding om ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. Deze straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf rekening gehouden met het feit dat de verdachte nu op de goede weg lijkt te zijn en dat hij een druk weekschema heeft.