ECLI:NL:RBDHA:2025:4759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in bestuursrechtelijke procedure

Op 25 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag om tijdelijke bescherming had ingediend, was het niet eens met het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 18 februari 2025, waarin haar aanvraag werd afgewezen. De minister stelde dat verzoekster niet onder de richtlijn voor tijdelijke bescherming valt, omdat zij vóór 27 november 2021 uit Oekraïne was vertrokken en niet had aangetoond dat zij de intentie had om duurzaam in Oekraïne te verblijven. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij gedurende de bezwaarprocedure behandeld kon worden alsof zij in het bezit was van tijdelijke bescherming.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van spoedeisend belang. Verzoekster moest per 28 maart 2025 de gemeentelijke opvang verlaten, maar mocht gedurende haar asielprocedure in Nederland verblijven en gebruik maken van de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden van verzoekster, waaronder de kwaliteit van de opvang, niet voldoende waren om een spoedeisend belang aan te nemen. Ook het feit dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure niet mocht werken, was niet voldoende om het verzoek te honoreren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van de minister niet evident onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals vermeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10009

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , v-nummer: [nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het verzoek hangende bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2025, waarin de minister de aanvraag om tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (richtlijn) heeft afgewezen. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat zij gedurende het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2025 behandeld wordt alsof zij in het bezit is van tijdelijke bescherming zodat zij in de gemeentelijke opvang kan verblijven en kan werken.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van spoedeisend belang. Daarnaast is het besluit van de minister ook niet evident onrechtmatig
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. In het besluit van 18 februari 2025 heeft de minister het standpunt ingenomen dat verzoekster niet valt onder de richtlijn, omdat zij niet door de oorlog ontheemd is geraakt. Zij is namelijk vóór 27 november 2021 uit Oekraïne vertrokken. Verzoekster is weliswaar van 22 december 2024 tot 23 januari 2025 teruggekeerd naar Oekraïne, maar zij heeft niet aangetoond dat zij de intentie heeft gehad zich opnieuw duurzaam te vestigen in Oekraïne. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen het besluit bezwaar is gemaakt en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
3.1.
Verzoekster betoogt dat sprake is van spoedeisend belang omdat zij 28 maart 2025 de gemeentelijke opvang moet verlaten en zij gedurende de bezwaarprocedure niet mag werken. Hoewel zij gedurende haar asielprocedure opvang kan krijgen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), voldoet deze opvang niet aan de minimale normen. Hierbij wijst verzoekster op een vonnis in een kort geding [2] en een inspectierapport. [3] Gelet hierop en op het feit dat verzoekster een privéleven heeft opgebouwd in de huidige opvang, heeft zij er belang bij om in die opvang te mogen blijven.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een spoedeisend belang. Verzoekster verblijft momenteel in de gemeentelijke opvang en hoewel zij die opvang per 28 maart 2025 dient te verlaten, mag zij gedurende haar asielprocedure in Nederland verblijven en daarbij gebruik maken van de opvang van het COa. Dit is door verzoekster niet betwist. Dat uit het door verzoekster aangehaalde inspectierapport blijkt dat de opvang niet voldoet aan de minimale normen maakt dit niet anders. De minister heeft er namelijk op gewezen dat verbeteringen zijn doorgevoerd in de opvang in Ter Apel na het vonnis in kort geding, en dat niet op voorhand vast staat dat verzoekster daar lange tijd zal moeten verblijven. Daarnaast heeft verzoekster de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het COa of een procedure aanhangig te maken bij de rechtbank wanneer zij van mening is dat de opvang niet voldoet aan de minimale voorwaarden. Verder ziet de voorzieningenrechter in het betoog van verzoekster dat zij een privéleven heeft opgebouwd in de huidige opvang ook geen reden om anders te oordelen. Verzoekster verblijft namelijk pas korte tijd in de gemeentelijke opvang, aangezien zij pas sinds 23 januari 2025 weer in Nederland is. Daarnaast staat niet vast dat zij niet terug zou kunnen naar dezelfde gemeentelijke opvang als in bezwaar blijkt dat zij wel onder de richtlijn valt. Ook het feit dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure niet mag werken, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. Tijdens de zitting is namelijk gebleken dat verzoekster op dit moment niet werkt en evenmin is gesteld noch gebleken dat zij op korte termijn uitzicht heeft op werk.
5. Omdat verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog getroffen worden als het besluit van de minister evident onrechtmatig is. Hiermee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de minister ingenomen standpunt juist is en of het besluit in bezwaar in stand kan blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het besluit geen stand zal kunnen houden.
5.1.
De minister heeft in het besluit het standpunt ingenomen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij tijdens haar verblijf in Oekraïne van 22 december 2024 tot 23 januari 2025 de intentie heeft gehad daar duurzaam te willen verblijven. In bezwaar heeft verzoekster een aantal stukken overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat zij wel duurzaam in Oekraïne had willen verblijven. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat naast dat deze stukken onvertaald zijn, op grond van alleen deze stukken niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verzoekster de intentie had om duurzaam in Oekraïne te verblijven. De verklaring van verzoekster op de zitting dat zij gezocht heeft naar werk, maakt dit volgens de minister niet anders omdat deze verklaring op dit moment niet onderbouwd is met stukken. Bij deze stand van zaken kan volgens de voorzieningenrechter niet worden gesproken van een evident onrechtmatig besluit. Een meer inhoudelijke discussie over de overgelegde bewijsstukken, alsmede de eventueel nog te overleggen bewijsstukken dient plaats te vinden in de bezwaarprocedure.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek wordt, gelet op voorgaande, afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
2.Rb. Den Haag, 6 oktober 2022, ECLI:RBDHA:2022:10210.
3.Inspectierapport van 16 december 2024 van de Inspectie Justitie en Veiligheid.