ECLI:NL:RBDHA:2025:4762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/09/669650 / FA RK 24-5148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen de oma en de minderjarige, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De vader van [minderjarige] heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de oma en de tante, die beiden een rol hebben gespeeld in het leven van [minderjarige] na het overlijden van de moeder op 22 april 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oma een nauwe persoonlijke betrekking heeft met [minderjarige], terwijl de tante niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoeken. De rechtbank heeft een beperkte omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] om de week op maandagmiddag na school tot 17.00 uur bij de oma zal verblijven. De verzoeken van de oma en de tante om een informatieregeling en voorlopige voorzieningen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-5148 (bodemprocedure) en FA RK 24-8921 (voorlopige voorzieningen)
Zaaknummer: C/09/669650 (bodemprocedure) en C/09/677204 (voorlopige voorzieningen)
Datum beschikking: 6 maart 2025

Omgang, informatieregeling en voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv

Beschikking op het op 15 juli 2024 ingekomen verzoek van:

[de tante] ,

hierna te noemen: de tante,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Sazoglu te Den Haag,
en

[de oma] ,

hierna te noemen: de oma,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Sazoglu te Den Haag,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 19 juli 2024 namens verzoekers, met bijlage;
  • het F9-formulier van 15 november 2024 namens verzoekers, met bijlage;
  • het F9-formulier van 22 november 2024 namens verzoekers, met bijlage;
  • het F9-formulier van 22 januari 2025 namens verzoekers, met bijlage;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier van 28 januari 2025 namens de vader, met bijlage;
  • het F9-formulier van 29 januari 2025 namens verzoekers, met bijlage.
Op 6 februari 2025 zijn de zaken op een zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoekers met hun advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

- De vader heeft een affectieve relatie gehad met [de moeder] (hierna: de moeder). Uit deze relatie is geboren het volgende nog minderjarige kind:
- [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
- De vader heeft [minderjarige] op 17 juli 2015 erkend.
- De vader en de moeder zijn in februari 2017 met elkaar gehuwd.
- Op 22 april 2017 is de moeder overleden.
- De vader is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
- [minderjarige] woont bij de vader.

Verzoek en verweer

Voorlopige voorzieningen (C/09/677204)
Het verzoek van de oma en de tante strekt ertoe de navolgende omgangsregeling vast te stellen:
  • op de woensdagen verblijft [minderjarige] wekelijks bij oma. Oma haalt [minderjarige] na school op en [minderjarige] blijft de woensdagavond bij oma overnachten. Op donderdagochtend brengt oma [minderjarige] naar school.
  • op de maandagen verblijft [minderjarige] bij tante. Tante haalt [minderjarige] na school op, gaat met haar naar balletles en brengt haar na het avondeten terug naar huis,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
Bodemprocedure (C/09/669650)
Het verzoek van de oma en de tante strekt ertoe:
1. de navolgende omgangsregeling vast te stellen:
  • op de maandagen verblijft [minderjarige] bij tante. Tante haalt [minderjarige] na school op en [minderjarige] blijft de maandagavond bij tante overnachten. Op dinsdagochtend brengt tante [minderjarige] naar school;
  • op de woensdagen verblijft [minderjarige] bij oma. Oma haalt [minderjarige] na school op en [minderjarige] blijft de woensdagavond bij oma overnachten. Op donderdagochtend brengt oma [minderjarige] naar school;
  • om de week verblijft [minderjarige] op de zaterdag bij oma. Oma haalt [minderjarige] op bij vader om 10:00 uur in de ochtend en brengt haar op zondag 14:00 uur terug bij vader, of;
  • het laatste weekend van de maand verblijft [minderjarige] bij oma. Oma haalt [minderjarige] de vrijdagen op na school en brengt haar op zondag 14:00 uur terug naar huis bij vader;
2. een omgangsregeling voor de vakanties en feestdagen vast te stellen;
3. een informatieregeling vast te stellen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Bodemprocedure (C/09/669650)

Omgangsregeling
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van het tweede lid van dit artikel stelt de rechtbank op verzoek van onder meer degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Voor de invulling van deze nauwe persoonlijke betrekking wordt aangesloten bij het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bedoelde ‘family life’.
De rechtbank moet dus eerst beoordelen of de oma en de tante een nauwe persoonlijke betrekking hebben met [minderjarige] . Dit zal de rechtbank voor de oma en de tante afzonderlijk doen. Op grond van vaste jurisprudentie is de enkele aanwezigheid van een familierechtelijke betrekking onvoldoende voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking, zodat sprake dient te zijn van bijzondere omstandigheden.
Volgens de tante en de oma hebben zij sinds haar geboorte een grote rol gespeeld in het leven van [minderjarige] . Dit was niet alleen toen de moeder ziek werd en uiteindelijk is overleden, maar ook daarvoor, daarna en gedurende de tien weken in 2022 dat de vader in een afkickkliniek in Schotland zat vanwege zijn alcoholverslaving. [minderjarige] heeft ook een eigen kamertje bij oma en bij tante thuis. Ook hebben de vader, moeder en [minderjarige] drie maanden bij oma gewoond toen ze gingen verhuizen. In die tijd kwam tante ook dagelijks langs om bij te springen. Zowel oma als tante hebben ongeveer zes jaar lang een vaste oppasdag gehad, in het begin zelfs met overnachting. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers verschillende WhatsApp-berichten overgelegd, waaronder oppasschema’s.
De vader voert aan dat de oma en de tante een rol hebben gespeeld in het leven van [minderjarige] , maar dat deze rol niet zo groot is geweest als zij doen voorkomen en dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De oma had in het begin wel een vaste oppasdag, maar dit is maar twee tot drie jaar geweest. De tante heeft slechts enkele weken een vaste oppasdag gehad op maandag. In de periode dat de moeder ziek was hebben de oma en de tante veel bijgesprongen, maar niet veel meer dan andere familie en vrienden.
De rechtbank oordeelt dat tussen de oma en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Als betrokken grootmoeder was de oma hoe dan ook een belangrijk persoon in het leven van [minderjarige] . Uit de verklaringen van partijen volgt daarnaast dat de oma veel voor [minderjarige] heeft gezorgd toen zij jong was en in de belangrijke periode rond de ziekte en het overlijden van de moeder. [minderjarige] bleef vaak meerdere dagen in een week bij de oma en bleef dan ook slapen. Uit de overgelegde oppasschema’s blijkt dat dit in ieder geval deels werd voortgezet tussen september 2019 en augustus 2021. Dit is ruim voldoende om te spreken van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a BW.
Dat de tante ook een zodanige grote rol heeft gespeeld in het leven van [minderjarige] dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking kan de rechtbank niet vaststellen. Het standpunt van de tante dat zij jarenlang een vaste oppasdag heeft gehad op de maandag wordt door de vader betwist. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de tante veel WhatsApp-berichten overgelegd. Daaruit blijkt dat zij veel contact had met [minderjarige] , dat [minderjarige] regelmatig bij de tante was en dat de tante bijvoorbeeld ook met haar naar de kapper ging. De tante is dus duidelijk een betrokken tante die ook een belangrijke rol speelt in het leven van [minderjarige] . Dit is echter niet genoeg om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking waaruit het recht op omgang volgt. In de oppasschema’s staat voornamelijk de naam ‘ [de oma] ’ en slechts een enkele keer ‘ [de tante] ’, zodat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De rechtbank zal de tante daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
Nu de oma ontvankelijk is in haar verzoek tot omgang, dient te worden beoordeeld of en in hoeverre een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
Sinds een aantal maanden is er helemaal geen contact meer tussen de oma en [minderjarige] . Volgens de oma heeft [minderjarige] zelf ook aangegeven dat zij graag contact wil. Daar komt bij dat [minderjarige] nu ook geen contact meer heeft met haar neefjes, met wie zij samen is opgegroeid.
De vader acht een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] . Het gaat op dit moment juist wat beter met [minderjarige] en zij heeft eindelijk de rust om bij haar eigen emoties te komen en haar verdriet te verwerken. De vader vindt omgang niet veilig voor [minderjarige] , omdat verzoekers de vader diskwalificeren als vader en [minderjarige] betrekken in de strijd. Volgens de vader laten verzoekers [minderjarige] geheimpjes bewaren en verleiden zij haar om stiekem af te spreken. [minderjarige] komt hierdoor in een loyaliteitsconflict terecht, waarvoor zij naar een psycholoog gaat. Volgens de vader staat het verdriet van de oma en de tante om het verlies van de moeder in de weg aan goed contact met [minderjarige] .
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] haar leven lang veel is verzorgd door de oma, waaruit een hechte band moet zijn gegroeid. De rechtbank acht het daarom net als de Raad in het belang van [minderjarige] dat zij contact kan hebben met haar oma. Ook gunt de rechtbank [minderjarige] in brede zin goed contact met de familie van haar moeder. Dit zijn immers – naast haar vader en zijn familie – belangrijke personen in haar leven, juist ook vanwege het overlijden van de moeder.
Net als de vader maakt de rechtbank zich wel zorgen om de strijd die tussen partijen over het hoofd van [minderjarige] heen wordt gevoerd. Tekenend is dat de oma en de tante zo wanhopig zijn dat zij via Roblox contact hebben gelegd, [minderjarige] op de BSO hebben opgezocht en deze procedure zijn gestart. Deze wanhoop is aan de ene kant begrijpelijk, omdat zij veel van [minderjarige] houden en haar niet zien. Aan de andere kant is begrijpelijk dat dit de vader in het verkeerde keelschat schiet, omdat hij [minderjarige] probeert weg te houden van het conflict. [minderjarige] krijgt het conflict echter hoe dan ook mee. Ook als [minderjarige] geen contact heeft met de oma en de tante, blijft in de lucht hangen dat de oma en de tante heel graag contact willen en dat zo nodig opzoeken. Daarom ziet de rechtbank geen contact niet als oplossing voor het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] verkeert.
Alles afwegende zal de rechtbank een beperkte omgangsregeling bepalen. Dit zal veel minder zijn dan waar de oma om heeft verzocht. De rechtbank benadrukt dat het recht op omgang van [minderjarige] uitgaat en niet betekent dat de oma weer dezelfde rol in de zorg voor [minderjarige] als vroeger krijgt. De rechtbank vindt het belangrijk dat de omgang het conflict niet (veel) erger maakt, maar juist zo veel mogelijk rust creëert voor [minderjarige] . Daarom moeten verzoekers accepteren dat in het belang van [minderjarige] geen uitgebreide regeling zal worden bepaald.
De rechtbank zal bepalen dat [minderjarige] om de week op maandagmiddag na school tot 17.00 uur bij de oma zal verblijven. De rechtbank kiest niet voor de woensdag zoals door oma verzocht, omdat [minderjarige] dan naar therapie moet. Ook de donderdag die de vader heeft voorgesteld vindt de rechtbank minder geschikt. Dat is namelijk de enige middag waarop [minderjarige] geen verplichtingen heeft en met vriendinnetjes kan afspreken. Hoewel [minderjarige] op maandag balletles heeft, vindt de rechtbank dit de meest aangewezen dag. Als de balletles binnen het tijdsblok valt, is dit een leuke activiteit voor de oma om met [minderjarige] naartoe te gaan. Zo niet, dan kunnen ze de middag zelf invullen. Bovendien is de tante ook vrij op maandag, zodat [minderjarige] de kans krijgt om haar tante en mogelijk ook haar neefjes zo nu en dan te zien.
De rechtbank zal bepalen dat het eerste omgangsmoment op maandag 17 maart zal plaatsvinden, zodat de vader [minderjarige] hierop kan voorbereiden en [minderjarige] dit met haar therapeut kan bespreken.
In de weken dat [minderjarige] geen school heeft, zal de omgang plaatsvinden vanaf het tijdstip dat [minderjarige] normaal gesproken uit school komt. Als [minderjarige] op vakantie is zal geen omgang plaatsvinden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een regeling voor de vakanties en de feestdagen vast te stellen.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat er veel speelt tussen partijen en dat partijen een heel andere kijk hebben op hun rol in het geheel, hoopt de rechtbank dat zij in het belang van [minderjarige] hun onderlinge strijd kunnen staken. In dat kader merkt de rechtbank op dat de vader partijen heeft aangemeld voor een ouderschapsbemiddelingstraject. De rechtbank vindt dit een mooie stap en raadt verzoekers aan om hier ook aan deel te nemen.
Informatieregeling
De rechtbank zal het verzoek om een informatieregeling afwijzen. Artikel 1:377b BW geeft namelijk alleen de ouders van een kind recht op informatie. De oma kan eventueel een recht op informatie hebben op grond van artikel 8 van het EVRM. Nu er echter een omgangsregeling wordt vastgesteld, heeft de oma geen belang meer bij een informatieregeling. Voor de oppasmiddag op maandag is een dergelijke informatieregeling niet noodzakelijk en voor haar verdere rol als oma ook niet.
Voorlopige voorzieningen (C/09/677204)
Op grond van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Nu de rechtbank in de bodemprocedure een beslissing neemt over dezelfde onderwerpen die in de voorlopige voorzieningenprocedure voorliggen, zal de rechtbank de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen afwijzen bij gebrek aan belang.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bodemprocedure (C/09/669650)
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , bij de oma zal zijn:
om de week op maandag na school tot 17.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de tante niet-ontvankelijk in haar verzoek om een omgangsregeling;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
voorlopige voorzieningen (C/09/677204)
verklaart de tante niet-ontvankelijk in haar verzoek om een voorlopige omgangsregeling;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Hees, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 maart 2025.