ECLI:NL:RBDHA:2025:4784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/09/677026 / JE RK 24-2230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling van een minderjarige

Op 7 maart 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De kinderrechter merkte op dat de ondertoezichtstelling feitelijk onuitvoerbaar was geworden, omdat de vader zijn medewerking aan het onderzoek van Veilig Thuis had ingetrokken en de ouders niet in staat waren om in het belang van de minderjarige samen te werken. De kinderrechter benadrukte dat de betrokkenheid van hulpverlening en de gecertificeerde instelling niet had geleid tot een verbetering van de situatie. De moeder had grote zorgen over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, maar de vader weigerde mee te werken aan het onderzoek. De kinderrechter concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer doelmatig was en wees het verzoek af. De kinderrechter sprak de hoop uit dat de situatie rondom de minderjarige goed gemonitord zou blijven en dat er zorgelijke signalen gemeld zouden worden. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en op schrift gesteld op 19 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/677026 / JE RK 24-2230
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 31 december 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 10 maart 2025, en het verzoek voor het overige deel aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 31 december 2024;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlage, ontvangen op 25 februari 2025;
  • het e-mailbericht van de vader met bijlagen, ontvangen op 28 februari 2025;
  • het e-mailbericht van de vader, ontvangen op 5 maart 2025.
1.3.
Op 7 maart 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen. De vader heeft middels de e-mailberichten van 28 februari 2025 en 5 maart 2025 zijn mening kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor een weergave van de feiten naar de beschikking van 31 december 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad handhaaft het verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de overige duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft ter zitting toegelicht dat de ondertoezichtstelling feitelijk onuitvoerbaar is geworden. Het lukt de ouders, ondanks langdurige inzet van hulpverlening en betrokkenheid van de gecertificeerde instelling, nog steeds niet om in het belang van [minderjarige] hun eigen belangen en overwegingen over elkaar opzij te zetten. De vader heeft hiernaast tijdens de zitting van 31 december 2025 zijn medewerking voor het onderzoek van Veilig Thuis, met betrekking tot de seksuele ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] , ingetrokken. Hoewel de Raad nog steeds zorgen heeft over [minderjarige] en over de emotionele belasting die voortkomt uit de complexe problematiek tussen de ouders, zijn er voor de gecertificeerde instelling geen middelen meer die kunnen worden ingezet. Hiernaast worden er door [minderjarige] ’s school en BSO geen zorgelijke signalen gesignaleerd. De Raad refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft verzocht de ondertoezichtstelling te beëindigen. De vader heeft zijn medewerking voor het onderzoek van Veilig Thuis ingetrokken. Veilig Thuis heeft de vader verschillende keren benaderd, maar de vader heeft ook bij hen aangegeven niet mee te willen werken aan het onderzoek. Door de afwijzende reactie van de vader, is hij niet gehoord en kunnen mensen uit zijn netwerk ook niet worden gehoord. De moeder en haar netwerk zijn wel gehoord door Veilig Thuis. Veilig Thuis zal ook zonder de ondertoezichtstelling en de medewerking van de vader het onderzoek afronden. De verwachting van Veilig Thuis is echter dat wanneer zij [minderjarige] niet kunnen spreken, ze geen duidelijke bevindingen zullen hebben over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] . Ook zullen ze geen passende adviezen gericht op zorgen rondom mogelijk seksueel misbruik kunnen formuleren. Doordat de vader weigert mee te werken aan het Veilig Thuis onderzoek en de vader ook het contact met de gecertificeerde instelling volledig afhoudt, is de ondertoezichtstelling feitelijk niet uitvoerbaar geworden. De gecertificeerde instelling is van mening dat er nog steeds sprake is van een zorgelijke en situatie nu het niet is gelukt om goed zicht te krijgen op [minderjarige] haar seksuele ontwikkeling. De gecertificeerde instelling is echter ook van mening dat de ondertoezichtstelling thans niet doelmatig is en eerder contraproductief lijkt te werken.
4.2.
De moeder heeft ter zitting aangegeven nog steeds grote zorgen te hebben over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Deze zorgen worden gedeeld door meerdere professionals, maar de moeder wordt door de betrokken instanties hierin nog steeds niet gehoord en erkend. [minderjarige] blijft zeer zorgelijke uitspraken doen over geweld door de vader naar haar. Deze zorgen lagen ook ten grondslag aan het incident van 6 januari 2025. De moeder erkent echter ook dat dit incident nooit had mogen gebeuren. De moeder staat nog steeds open voor de hulpverlening en zal meewerken aan de door de rechtbank vastgestelde en door het Hof bekrachtigde omgangsregeling.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt dat zowel de Raad als de gecertificeerde instelling hebben aangegeven dat de ondertoezichtstelling in de huidige situatie feitelijk onuitvoerbaar is geworden. De kinderrechter heeft tijdens de zitting van 31 december 2024 de ondertoezichtstelling voor drie maanden toegewezen zodat het Veilig Thuis onderzoek met betrekking tot de seksuele ontwikkeling en seksuele veiligheid van [minderjarige] kon plaatsvinden, en zodat de uitspraak in hoger beroep van het Hof van 15 januari 2024 met betrekking tot de beschikking van de rechtbank over het hoofdverblijf en de omgangsregeling van 28 juni 2024 kon worden afgewacht. Ter zitting van 31 december 2024 is besproken dat dit Veilig Thuis onderzoek moest dienen als een laatste onderzoek naar de door de moeder geuite beschuldigen en de uitspraken van [minderjarige] , waarna hierover meer duidelijk zou zijn, wat hopelijk meer rust en stabiliteit in de opvoedsituatie van [minderjarige] zou brengen. De vader weigert sindsdien echter elke vorm van samenwerking met de gecertificeerde instelling en weigert mee te werken aan het onderzoek door Veilig Thuis. Op 6 januari 2025 heeft er een zorgelijk incident plaatsgevonden waarbij de moeder de omgangsregeling niet is nagekomen en met [minderjarige] op zeer onveilige wijze in de nacht heeft rondgereden. Het Hof heeft bij beschikking van 15 januari het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader en de geldende omgansgregeling met de moeder bevestigd. De school en de BSO van [minderjarige] zijn nauw bij haar betrokken en door hen zijn geen zorgelijke signalen gezien bij [minderjarige] .
5.2.
Duidelijk is dat de betrokkenheid en inzet van de hulpverlening en de gecertificeerde instelling er niet toe hebben geleid dat de ouders in het belang van [minderjarige] hun meningen over elkaar opzij kunnen zetten en gezamenlijk de opvoeding van [minderjarige] vorm kunnen geven. Duidelijk is ook dat de weigering van de vader om mee te werken aan het Veilig Thuis onderzoek, dat tijdens de ondertoezichtstelling van drie maanden zou plaatsvinden, dit onderzoek aanzienlijk heeft vertraagd. De gecertificeerde instelling heeft echter ter zitting naar voren gebracht dat Veilig Thuis zijn onafhankelijke bevoegdheden zal gebruiken om ook zonder de ondertoezichtstelling en instemming van de vader het onderzoek alsnog af te ronden. Daarbij is wel aangegeven dat het in het belang van de vader en [minderjarige] zou zijn als de vader alsnog zou meewerken en de benodigde informatie zal verstrekken opdat er een zo volledig mogelijk beeld wordt verkregen. De kinderrechter onderschrijft dit en benadrukt verder dat het in het belang is van [minderjarige] dat Veilig Thuis gebruik maakt van alle mogelijkheden binnen zijn bevoegdheid om een zo’n objectief en volledig mogelijk beeld te krijgen van de situatie van [minderjarige] . Voortzetting van de ondertoezichtstelling doet daar echter in de huidige situatie niets aan toe of af. Verder is door de beschikking van het Hof van 15 januari 2025 duidelijk geworden dat de zorgen die de ouders over elkaar uiten, zijn gewogen en niet tot de conclusie hebben geleid dat het hoofdverblijf en de omgangsregeling wijzigt.
5.3.
De kinderrechter is gelet op het bovenstaande van oordeel dat geconcludeerd moet worden dat de ondertoezichtstelling in deze situatie niet langer doelmatig is. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat alle betrokkenen in het vrijwillige kader de situatie rondom [minderjarige] goed blijven monitoren en eventuele zorgelijke signalen zullen melden. De kinderrechter benadrukt nog richting beide ouders dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] rust krijgt en dat zij bij beide ouders in een liefdevolle en stabiele thuissituatie kan opgroeien.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. R.G. de Lange-Tegelaar, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 19 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.