Op 7 maart 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De kinderrechter merkte op dat de ondertoezichtstelling feitelijk onuitvoerbaar was geworden, omdat de vader zijn medewerking aan het onderzoek van Veilig Thuis had ingetrokken en de ouders niet in staat waren om in het belang van de minderjarige samen te werken. De kinderrechter benadrukte dat de betrokkenheid van hulpverlening en de gecertificeerde instelling niet had geleid tot een verbetering van de situatie. De moeder had grote zorgen over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, maar de vader weigerde mee te werken aan het onderzoek. De kinderrechter concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer doelmatig was en wees het verzoek af. De kinderrechter sprak de hoop uit dat de situatie rondom de minderjarige goed gemonitord zou blijven en dat er zorgelijke signalen gemeld zouden worden. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en op schrift gesteld op 19 maart 2025.