ECLI:NL:RBDHA:2025:4785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.11030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot zicht op uitzetting naar Algerije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld. De maatregel van bewaring werd opgelegd op 28 januari 2025. Eiser heeft eerder beroep aangetekend, waarbij de rechtbank op 17 februari 2025 al een uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 maart 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat de rechtmatigheid van de maatregel alleen kan worden beoordeeld vanaf het moment van het sluiten van het vorige onderzoek op 12 februari 2025. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is binnen een redelijke termijn, aangezien er sinds 31 januari 2025 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer (lp) loopt. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije is binnen een redelijke termijn, zoals eerder is geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Eiser betoogt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt aan zijn uitzetting. De rechtbank constateert dat er geen verslag van een vertrekgesprek op 25 februari 2025 in het dossier aanwezig is, maar ziet hierin geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank verzoekt verweerder wel om het vertrekverslag alsnog aan het dossier toe te voegen. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11030
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 28 januari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 februari 2025.1
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 maart 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 februari 2025 (in de zaak NL25.5532) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 februari 2025) rechtmatig is.

Ontbreekt het zicht op uitzetting?

2. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Er loopt sinds 31 januari 2025 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer (lp)
1. Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 17 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1909.
voor eiser bij de Algerijnse autoriteiten. Verweerder heeft tweemaal bij hen gerappelleerd ten aanzien van deze openstaande lp-aanvraag. Tot op heden heeft verweerder echter geen ontvangstbevestiging of reactie ontvangen van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag. Eiser heeft daarom geen vertrouwen dat de Algerijnse autoriteiten binnen een redelijke termijn een lp zullen verstrekken.
3. De beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 6 mei 20242 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat er in het algemeen (weer) zicht op uitzetting is naar Algerije binnen een redelijke termijn. Dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag, is onvoldoende voor het oordeel dat helemaal geen zicht meer bestaat op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Aan de Algerijnse autoriteiten mag namelijk enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen (zoals een presentatie) daarvoor nodig zijn. Bovendien blijkt uit de voortgangsrapportage niet dat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet meer in behandeling hebben.

Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?

4. Eiser betoogt ook dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hoewel in de voortgangsrapportage staat aangegeven dat verweerder op 25 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, bevindt zich in het rechtbankdossier geen verslag van dit vertrekgesprek. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het vertrekgesprek van 25 februari 2025 niet heeft plaatsgevonden. Dat verweerder twee keer heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag, maakt niet dat verweerder alsnog voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. Daar komt bij dat deze rappels de afhandeling van de lp-aanvraag niet bevorderen, aangezien verweerder deze – in bulk – met de rappels van andere lp-aanvragen stuurt aan de Algerijnse autoriteiten.
5. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In de voortgangsrapportage van 10 maart 2025 staat dat verweerder op 25 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Het is juist dat het verslag daarvan niet in het dossier zit. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Wel verzoekt de rechtbank verweerder het vertrekverslag alsnog aan het dossier toe te voegen. Uit de voortgangsrapportage van 10 maart 2025 blijkt verder dat verweerder na het rappel van 6 februari 2025 nog op 27 februari 2025 heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Voor zover verweerder het rappel in bulk heeft gestuurd naar de Algerijnse autoriteiten, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?

6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel.3
2 ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
3 Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.