ECLI:NL:RBDHA:2025:4785
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot zicht op uitzetting naar Algerije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld. De maatregel van bewaring werd opgelegd op 28 januari 2025. Eiser heeft eerder beroep aangetekend, waarbij de rechtbank op 17 februari 2025 al een uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 maart 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat de rechtmatigheid van de maatregel alleen kan worden beoordeeld vanaf het moment van het sluiten van het vorige onderzoek op 12 februari 2025. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is binnen een redelijke termijn, aangezien er sinds 31 januari 2025 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer (lp) loopt. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije is binnen een redelijke termijn, zoals eerder is geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Eiser betoogt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt aan zijn uitzetting. De rechtbank constateert dat er geen verslag van een vertrekgesprek op 25 februari 2025 in het dossier aanwezig is, maar ziet hierin geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank verzoekt verweerder wel om het vertrekverslag alsnog aan het dossier toe te voegen. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.