ECLI:NL:RBDHA:2025:4787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.11057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduren van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de maatregel van bewaring van een eiser op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel was eerder opgelegd op 21 januari 2025 en is sindsdien verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 28 februari 2025 met maximaal drie maanden is verlengd, zoals toegestaan door de wet. Eiser betoogde dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze zou zijn verlopen, maar de rechtbank oordeelde dat de verlenging rechtmatig was en dat er geen reden was om aan de inhoud van het voortgangsrapport te twijfelen. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11057

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 14 maart 2025.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 februari 2025 (in de zaak NL25.3399) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 5 februari 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 februari 2025.
2. Eiser voert aan dat de bewaringsmaatregel, opgelegd op 21 januari 2025, expireerde op 17 februari 2025 (vier weken na oplegging van de maatregel), dan wel 3 maart 2025 (zes weken na oplegging van de maatregel). Uit het voortgangsrapport (de M120) blijkt weliswaar dat er op 28 februari 2025 een beschikking is genomen en dat daartegen beroep en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, maar deze beschikking is niet aan het dossier toegevoegd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld of de bewaringsmaatregel is verlengd. Als gevolg hiervan is de voortduring van de maatregel onrechtmatig.
2.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit pagina 3 van het voortgangsrapport blijkt dat de vreemdelingenbewaring op 28 februari 2025 met ten hoogste drie maanden is verlengd, en dat dit is gebaseerd op artikel 59b, derde lid, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de inhoud van het voortgangsrapport te twijfelen. Ingevolge artikel 59b, derde lid, van de Vw kan de bewaring worden verlengd met ten hoogste drie maanden. De voortduring van de maatregel vindt dan ook op de juiste grondslag plaats. De beroepsgrond slaagt niet.
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.