ECLI:NL:RBDHA:2025:4815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
09/260428-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verkrachting met bedreiging en geweld, verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van zijn ex-vriendin. De feiten vonden plaats op 16 mei 2024 in Rhede, Duitsland, waar de verdachte de vrouw met geweld en bedreiging heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft de vrouw bedreigd met een taser en een luchtdrukwapen, en heeft haar gedwongen tot het ondergaan van verschillende seksuele handelingen. Tijdens de rechtszittingen op 4 november 2024, 30 januari 2025 en 27 februari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de verdediging heeft betoogd dat niet alle onderdelen van de tenlastelegging bewezen konden worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en is er een maatregel opgelegd die hem verbiedt contact te hebben met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook als benadeelde partij in het proces was betrokken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, met een totaalbedrag van € 11.580,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/260428-24
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 november 2024, 30 januari 2025 (beide pro forma) en 27 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.W. Kuijpers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Rhede (Duitsland), in elk geval in Duitsland
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en),
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer] ,
immers heeft hij, verdachte
- genoemde [slachtoffer] overal op het lichaam betast en/of
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of (daarbij)
(vervolgens) op en neer gaande bewegingen gemaakt en/of
- met zijn tong de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of (daarbij)
(vervolgens) op en neer gaande bewegingen gemaakt en/of
- (een) voorwerp(en) in de anus van die [slachtoffer] gebracht
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hieruit dat hij, verdachte,
- genoemde [slachtoffer] onverhoeds in haar slaap heeft benaderd en/of
- een taser en/of een wapen aan genoemde [slachtoffer] heeft getoond en/of
- deze taser en/of dit wapen (binnen handbereik) op een kastje heeft gelegd en/of
- de onderbroek van genoemde [slachtoffer] kapot heeft gescheurd en/of
- genoemde [slachtoffer] heeft geboden in bepaalde houdingen te gaan zitten/liggen en/of
- tegen genoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat ze zich niet mocht verweren en/of niet
luidruchtig mocht zijn.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden, met uitzondering van de tenlastegelegde gedragingen die zien op het (luchtdruk)wapen.
3.3
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak van het feit bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024258181, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 176).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 februari 2025;
2. Een geschrift, te weten het getuigenverhoor van [slachtoffer] , opgemaakt op 29 mei 2024 (p. 34-70);

3.Een geschrift, te weten de indruknotitie van het slachtoffer [slachtoffer]

(p. 71-72).

3.3.
Bewijsoverweging met betrekking tot het (luchtdruk)wapen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het tonen van een (luchtdruk)wapen en het leggen van dit wapen binnen handbereik. De raadsvrouw merkt in dit verband op dat de verdachte heeft verklaard dat het (luchtdruk)wapen in zijn tas zat en hij [slachtoffer] niet heeft bedreigd met dit wapen en dat uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat het wapen niet binnen handbereik lag.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] vanaf het begin af aan heeft verklaard dat de verdachte, nog voordat de seksuele handelingen plaatsvonden, een pistool liet zien dat hij in zijn broeksband droeg. Op een later moment zou de verdachte dit wapen op een kastje hebben gelegd. De rechtbank ziet in de verklaring van de verdachte geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De verdachte heeft verklaard dat hij een (luchtdruk)wapen heeft meegenomen naar de kamer van [slachtoffer] en de verklaring van [slachtoffer] komt op alle andere belangrijke onderdelen overeen met die van de verdachte. In dit verband is ook van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij op de dag van het incident ‘helemaal van de kaart was’ en dat hij zich bepaalde dingen niet meer kan herinneren.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande vast dat de verdachte het wapen, dat hij in zijn broeksband droeg, aan [slachtoffer] heeft laten zien door zijn shirt omhoog te trekken en dat hij dit wapen op een later moment op een kastje heeft gelegd. De verdachte heeft, nadat hij het heeft getoond door zijn shirt omhoog te trekken, hierna steeds verdergaande stappen genomen die onder andere bestonden uit het seksuele binnendringing van het lichaam van
[slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat het tonen van een (luchtdruk)wapen en het plaatsen van het (luchtdruk)wapen op een kastje (ergens in de kamer van [slachtoffer] ), in deze situatie niet anders kan worden opgevat dan als een bedreiging met geweld, bedoeld om [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van de seksuele handelingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het tenlastegelegde feit, ook die onderdelen die betrekking hebben op het (luchtdruk)wapen, wettig en overtuigend bewezen is.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 mei 2024 te Rhede (Duitsland) door geweld
enandere feitelijkheden en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft hij, verdachte
- genoemde [slachtoffer] overal op het lichaam betast en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en daarbij
vervolgens op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- met zijn tong de vagina van die [slachtoffer] gelikt en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en daarbij
vervolgens op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- een voorwerp in de anus van die [slachtoffer] gebracht
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hieruit dat hij, verdachte,
- genoemde [slachtoffer] onverhoeds in haar slaap heeft benaderd en
- een taser en een wapen aan genoemde [slachtoffer] heeft getoond en
- deze taser en dit wapen (binnen handbereik) op een kastje heeft gelegd en
- de onderbroek van genoemde [slachtoffer] kapot heeft gescheurd en
- genoemde [slachtoffer] heeft geboden in bepaalde houdingen te gaan zitten/liggen en
- tegen genoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat ze zich niet mocht verweren en niet
luidruchtig mocht zijn.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest en overleveringsdetentie heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van drie jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met daarnaast oplegging van een maatregel, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een locatie- en contactverbod met [slachtoffer] .
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Ten aanzien van de gevorderde maatregel heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn ex-vriendin. Hij is naar haar woning in Duitsland toegereden en is daar laat in de avond, toen het slachtoffer in haar kamer in bed lag, binnengetreden. Vervolgens heeft de verdachte haar een (luchtdruk)wapen getoond en heeft hij haar bedreigd met een taser. Het slachtoffer moest stil zijn en heeft moeten ondergaan dat de verdachte seksattributen gebruikte. Daarna heeft de verdachte het slachtoffer verkracht, waarbij hij ook anaal een voorwerp heeft ingebracht en foto’s heeft gemaakt van haar naakte lichaam.
De verdachte heeft met zijn handelingen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat zich gelet op de bovengenoemde situatie en haar autisme in een uiterst kwetsbare positie bevond. De verdachte, die als geen ander bekend was met de persoon van het slachtoffer, zelf ook autisme heeft én tot aan het einde van de relatie welkom was opgenomen in het gezin van slachtoffer, heeft daarbij enkel oog gehad voor zijn eigen gevoelens en behoeften. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het incident ernstige psychische gevolgen ondervonden en langdurig (extra) psychische behandeling en begeleiding moeten ondergaan. Daarnaast blijkt uit de slachtofferverklaring, voorgedragen door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting, dat zij tot op de dag van vandaag veel last heeft van wat de verdachte haar heeft aangedaan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychologisch onderzoek van Pro Justitia van 11 november 2024, verricht door klinisch psycholoog drs. W.J.L. Lander. De psycholoog concludeert dat een verband bestaat tussen de vastgestelde autismespectrumstoornis en aanpassingsstoornis van de verdachte en het bewezenverklaarde feit. De gedragingen van de verdachte kunnen volgens de rapportage worden gezien als een reactie op de relatiebreuk met het slachtoffer; een ingrijpende gebeurtenis waarbij de verdachte moeite had om zich aan een nieuwe situatie aan te passen. De gedragingen zouden echter niet uitsluitend kunnen worden verklaard vanuit de problematiek van de verdachte. Geadviseerd is daarom om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte, uitgebracht op 11 november 2024. De reclassering heeft, mede gelet op de bovengenoemde omstandigheden die zijn vastgesteld door het NIFP, het risico op recidive op laag/matig ingeschat. De reclassering acht behandeling van de verdachte aangewezen om de risico’s te kunnen beperken. Geadviseerd is om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, de ambulante behandeling van de verdachte en een locatie- en contactverbod met het slachtoffer worden verbonden.
Nu de conclusies en adviezen van de klinisch psycholoog en de reclassering gedragen worden door hun bevindingen, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor een verkrachting met ernstig geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden wordt opgelegd.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank weegt hierbij wel in strafverlagende zin mee dat de verdachte tijdens het plegen van het feit verminderd toerekeningsvatbaar was. Ook heeft de verdachte tijdens de behandeling openheid van zaken gegeven, zich schuldbewust opgesteld en verklaard dat hij openstaat voor behandeling.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, om zo de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte. De tijd die de verdachte in overleveringsdetentie en voorarrest heeft doorgebracht zal van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken.
De op te leggen maatregel
De rechtbank constateert dat uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij nog steeds antwoorden zoekt op de vraag waarom de relatie met het slachtoffer is verbroken. De rechtbank ziet daarom, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, te weten een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod inhoudende dat de verdachte zich niet in de buurt van de woning en het werkadres van het slachtoffer mag bevinden.
De maatregel geldt voor de duur van drie jaren en voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 39.545,18, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 14.545,18 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op de kosten van de behandeling bij een psycholoog, de therapie bij [instelling] en de gederfde inkomsten.
Ten aanzien van de pro forma kosten voor een eventuele nadere behandeling heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële kosten heeft de raadsvrouw verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Kosten psycholoog
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de toelichting op de vordering en de stukken die de benadeelde partij heeft ingediend ter onderbouwing, dat de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezen verklaarde feit (EMDR-)behandelingen door een psycholoog heeft gehad. Uit de verklaring van haar moeder ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de voor behandelingen gemaakte kosten niet zijn vergoed door de verzekering, omdat de psycholoog in Nederland gevestigd is en de benadeelde partij in Duitsland woont. De enkele verwijzing door de verdediging naar de website van de zorgverlener, waarop staat dat personen die in het buitenland verzekerd zijn in aanmerking komen voor een gedeeltelijke vergoeding van de kosten, maakt dit niet anders, omdat de website niets zegt over de situatie van de verdachte die in het buitenland woont.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 520,-. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering toewijzen.
Kosten [instelling]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij reeds vóór het incident (één sessie per week) behandeld werd bij [instelling] , zodat de kosten voor de behandeling niet volledig als rechtstreekse schade door het bewezen verklaarde feit kunnen worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de toelichting op de vordering en de stukken die de benadeelde partij heeft ingediend ter onderbouwing, dat de benadeelde partij na het bewezenverklaarde feit extra en gerichte begeleiding nodig heeft gehad van haar begeleider bij [instelling] . Uit de vordering van de benadeelde partij kan niet worden opgemaakt hoeveel behandelsessies de benadeelde partij reeds volgde voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit. Wel is gebleken op basis van de facturen van [instelling] dat de benadeelde partij tussen 20 mei en begin augustus 2024 wekelijks één individuele behandelsessie heeft gevolgd en dat zij vanaf 5 augustus 2024 tot 28 januari 2025 vaker dan één keer per week werd behandeld, soms ook (aansluitend aan haar individuele begeleiding) met ondersteuning van haar moeder en dat ze van 11 november tot 18 november 2024 een hele week ondersteunende begeleiding nodig heeft gehad. Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering blijkt ook dat het in deze periode minder goed ging met de benadeelde partij. [instelling] schrijft bijvoorbeeld: “we zien dat J in de periode van augustus een terugval heeft in zelfdestructief gedrag”. De rechtbank stelt op basis van bovenstaande gegevens vast dat de begeleiding vanaf augustus 2024 is geïntensiveerd en dat uit de stukken voldoende blijkt dat deze intensivering het gevolg is van het handelen van de verdachte. Daarom zal de rechtbank de kosten voor de sessies die in aanvulling op de wekelijkse sessies zijn gevolgd, toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de kosten voor de wekelijkse sessies, omdat dit deel van de vordering gemotiveerd is betwist en namens de benadeelde partij vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en dat deze schade betrekking heeft op 12 sessies en één week ondersteunende begeleiding, met een totaalbedrag van € 1.060,-.
Ook zal de rechtbank de benadeelde partij, zoals deze zelf heeft verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op toekomstige kosten van behandeling.
Kosten gederfde inkomsten en declaratiekosten
De benadeelde partij heeft gederfde inkomsten gevorderd en de kosten voor de berekening van deze gederfde inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat, zoals bepleit door de verdediging, de gestelde gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen arbeidscontract overgelegd, slechts een berekening en twee loonstroken. Op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel uren de benadeelde partij (gemiddeld) werkte voorafgaand aan het incident en of zij bijvoorbeeld (gedeeltelijk) recht had op doorbetaling bij ziekte. Nu de berekening van de gederfde inkomsten van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd, is ook de causaliteit tussen het bewezenverklaarde en de kosten van de berekening van de gederfde inkomsten door een boekhouder onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering, nu dit – gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging – door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat voldoende vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en ernst van de normschending door de verdachte mee dat de nadelige (psychische) gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. De rechtbank wijst er op dat bij de benadeelde partij door een psycholoog ook daadwerkelijk posttraumatische stressklachten zijn vastgesteld naar aanleiding van het incident waar EMDR-therapie voor is ingezet. Gelet op de omstandigheden en de ernst van het feit zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank realiseert zich, dat een ervaring als deze moeilijk in geld is uit te drukken en heeft daarom acht geslagen op de aard van de geleden schade en op de bedragen die in soortgelijke zaken doorgaans worden toegewezen. De rechtbank zal benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de gevorderde immateriële schade.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de toegewezen vergoeding van immateriële schade, ter grootte van
€ 10.000,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Ten aanzien van de toegewezen vergoeding voor de kosten van EMDR-behandeling, ter grootte van € 520,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2025, de datum waarop de laatste factuur van de psycholoog moest zijn betaald.
Ten aanzien van de toegewezen vergoeding voor behandeling bij [instelling] , ter grootte van € 1060,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 februari 2025, de datum waarop de laatste factuur van [instelling] moest zijn betaald.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.580,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.000,- vanaf 16 mei 2024, en over een bedrag van € 520,- vanaf 20 januari 2025, en over een bedrag van € 1060,- vanaf 15 februari 2025, tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.Het inbeslaggenomen voorwerp

Op de beslaglijst van 26 februari 2025 staat:
1 STK Mes (Omschrijving: Zilverkleurig).
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het door de verdachte is meegenomen in zijn auto en het door de officier van justitie niet raadzaam wordt geacht het mes aan de verdachte terug te geven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de verdachte gelasten, nu het bewezenverklaarde feit niet met dit voorwerp is gepleegd en niet gebleken is dat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verkrachting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (acht) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht bij reclassering
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag, Nederland. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling
- zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorgverlener dat nodig vindt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
maatregel art. 38v Sr
legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (DRIE) JAREN:
- op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2000;
- zich niet zal ophouden binnen een straal van 15 kilometer rond de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] , [postcode 2] [woonplaats 2] (Duitsland), en een straal van 30 kilometer rond het adres [adres 3] , [postcode 3] [plaats 2] , waar [slachtoffer] werkzaam is;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 11.580,-;
veroordeelt de verdachte om een gedeelte van het toegewezen bedrag, ter grootte van
€ 10.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte om een gedeelte van het toegewezen bedrag, ter grootte van
€ 520,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte om een gedeelte van het toegewezen bedrag, ter grootte van
€ 1060,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 11.580,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.000,- vanaf 16 mei 2024, en over een bedrag van € 520,- vanaf 20 januari 2025, en over een bedrag van
€ 1060,- vanaf 15 februari 2025, tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het inbeslaggenomen voorwerp
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Mes (Omschrijving: Zilverkleurig).
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. F. Bouman, rechter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.