7.3Het oordeel van de rechtbank
Kosten psycholoog
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de toelichting op de vordering en de stukken die de benadeelde partij heeft ingediend ter onderbouwing, dat de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezen verklaarde feit (EMDR-)behandelingen door een psycholoog heeft gehad. Uit de verklaring van haar moeder ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de voor behandelingen gemaakte kosten niet zijn vergoed door de verzekering, omdat de psycholoog in Nederland gevestigd is en de benadeelde partij in Duitsland woont. De enkele verwijzing door de verdediging naar de website van de zorgverlener, waarop staat dat personen die in het buitenland verzekerd zijn in aanmerking komen voor een gedeeltelijke vergoeding van de kosten, maakt dit niet anders, omdat de website niets zegt over de situatie van de verdachte die in het buitenland woont.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 520,-. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering toewijzen.
Kosten [instelling]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij reeds vóór het incident (één sessie per week) behandeld werd bij [instelling] , zodat de kosten voor de behandeling niet volledig als rechtstreekse schade door het bewezen verklaarde feit kunnen worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de toelichting op de vordering en de stukken die de benadeelde partij heeft ingediend ter onderbouwing, dat de benadeelde partij na het bewezenverklaarde feit extra en gerichte begeleiding nodig heeft gehad van haar begeleider bij [instelling] . Uit de vordering van de benadeelde partij kan niet worden opgemaakt hoeveel behandelsessies de benadeelde partij reeds volgde voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit. Wel is gebleken op basis van de facturen van [instelling] dat de benadeelde partij tussen 20 mei en begin augustus 2024 wekelijks één individuele behandelsessie heeft gevolgd en dat zij vanaf 5 augustus 2024 tot 28 januari 2025 vaker dan één keer per week werd behandeld, soms ook (aansluitend aan haar individuele begeleiding) met ondersteuning van haar moeder en dat ze van 11 november tot 18 november 2024 een hele week ondersteunende begeleiding nodig heeft gehad. Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering blijkt ook dat het in deze periode minder goed ging met de benadeelde partij. [instelling] schrijft bijvoorbeeld: “we zien dat J in de periode van augustus een terugval heeft in zelfdestructief gedrag”. De rechtbank stelt op basis van bovenstaande gegevens vast dat de begeleiding vanaf augustus 2024 is geïntensiveerd en dat uit de stukken voldoende blijkt dat deze intensivering het gevolg is van het handelen van de verdachte. Daarom zal de rechtbank de kosten voor de sessies die in aanvulling op de wekelijkse sessies zijn gevolgd, toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de kosten voor de wekelijkse sessies, omdat dit deel van de vordering gemotiveerd is betwist en namens de benadeelde partij vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en dat deze schade betrekking heeft op 12 sessies en één week ondersteunende begeleiding, met een totaalbedrag van € 1.060,-.
Ook zal de rechtbank de benadeelde partij, zoals deze zelf heeft verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op toekomstige kosten van behandeling.
Kosten gederfde inkomsten en declaratiekosten
De benadeelde partij heeft gederfde inkomsten gevorderd en de kosten voor de berekening van deze gederfde inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat, zoals bepleit door de verdediging, de gestelde gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen arbeidscontract overgelegd, slechts een berekening en twee loonstroken. Op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel uren de benadeelde partij (gemiddeld) werkte voorafgaand aan het incident en of zij bijvoorbeeld (gedeeltelijk) recht had op doorbetaling bij ziekte. Nu de berekening van de gederfde inkomsten van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd, is ook de causaliteit tussen het bewezenverklaarde en de kosten van de berekening van de gederfde inkomsten door een boekhouder onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering, nu dit – gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging – door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat voldoende vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en ernst van de normschending door de verdachte mee dat de nadelige (psychische) gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. De rechtbank wijst er op dat bij de benadeelde partij door een psycholoog ook daadwerkelijk posttraumatische stressklachten zijn vastgesteld naar aanleiding van het incident waar EMDR-therapie voor is ingezet. Gelet op de omstandigheden en de ernst van het feit zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank realiseert zich, dat een ervaring als deze moeilijk in geld is uit te drukken en heeft daarom acht geslagen op de aard van de geleden schade en op de bedragen die in soortgelijke zaken doorgaans worden toegewezen. De rechtbank zal benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de gevorderde immateriële schade.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de toegewezen vergoeding van immateriële schade, ter grootte van
€ 10.000,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Ten aanzien van de toegewezen vergoeding voor de kosten van EMDR-behandeling, ter grootte van € 520,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2025, de datum waarop de laatste factuur van de psycholoog moest zijn betaald.
Ten aanzien van de toegewezen vergoeding voor behandeling bij [instelling] , ter grootte van € 1060,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 februari 2025, de datum waarop de laatste factuur van [instelling] moest zijn betaald.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.580,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.000,- vanaf 16 mei 2024, en over een bedrag van € 520,- vanaf 20 januari 2025, en over een bedrag van € 1060,- vanaf 15 februari 2025, tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .