ECLI:NL:RBDHA:2025:4819
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot Ziektewet-uitkering
Op 14 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een uitkering ontving op grond van de Ziektewet (ZW). Verzoekster had eerder een ZW-uitkering, maar deze was per 24 juni 2022 beëindigd omdat zij na één jaar ziekte meer dan 65% van het maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had het bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Verzoekster had tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, dat nog loopt.
In het bestreden besluit van 6 december 2024 werd bepaald dat niet zou worden teruggekomen op de beëindiging van de uitkering. Verzoekster stelde dat zij door de stopzetting van de uitkering in een acute financiële noodsituatie verkeerde, wat haar psychische gezondheid negatief beïnvloedde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster inmiddels een bijstandsuitkering ontving en er geen acute financiële noodsituatie was, zoals een faillissement of uithuiszetting. De voorzieningenrechter kon in het kader van het financiële geschil niet ingaan op de medische aspecten van de zaak, omdat deze binnen twee maanden bij de Centrale Raad van Beroep behandeld zouden worden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog kan worden terugbetaald, zo nodig met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.