In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 25 maart 2025 in een procedure waarbij eisers opnieuw beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank op 28 januari 2025, waarin de rechtbank de minister had opgedragen om voor 1 april 2026 een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank had daarbij een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn zou overschrijden.
Eisers hebben op 28 februari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep prematuur is ingediend, omdat de door de rechtbank opgelegde beslistermijn op dat moment nog niet verstreken was. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.