ECLI:NL:RBDHA:2025:4857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. den Toonder, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 4 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser risico op onttrekking aan het toezicht zou vormen. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 heeft eiser enkele gronden van de maatregel betwist, maar de rechtbank oordeelde dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser stelde dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat minder dwingende maatregelen niet effectief zouden zijn. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.R. den Toonder, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag wegens risico op onttrekking aan het toezicht. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de zware gronden 3f en 3i op de zitting laten vallen.
1.2.
Eiser heeft van de overgebleven gronden enkel de zware gronden 3c en 3d betwist. De onbetwiste zware gronden 3a, 3b en 3e en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4c en 4d kunnen de maatregel echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware gronden 3c en 3d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser wil graag naar een asielzoekerscentrum om daar zijn asielprocedure af te wachten.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in de maatregel van inbewaringstelling voldoende gemotiveerd heeft dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De enkele wens van eiser om in een asielzoekerscentrum te verblijven maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020; ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.