In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een bewaringsmaatregel opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 19 maart 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die betwistte dat hij zich niet aan de voorgeschreven inreisregels heeft gehouden, zorgvuldig overwogen. Eiser stelde dat hij zonder geldige reisdocumenten Nederland is binnengekomen omdat zijn paspoort door de Italiaanse politie was ingenomen en dat hij geen documenten kon aanleveren door overmacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware gronden voor de bewaringsmaatregel, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland, feitelijk aanwezig zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.