ECLI:NL:RBDHA:2025:486
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en afwijzing van voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 januari 2025, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dit geval is vastgesteld dat eiser op of omstreeks 13 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde op 22 november 2024 heeft aangegeven geen contact meer te hebben gehad met eiser. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.