ECLI:NL:RBDHA:2025:488
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en afwijzing van voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 januari 2025, wordt het beroep van eiseres, een Algerijnse nationaliteit hebbende, tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het besluit van 15 november 2024, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiseres had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat dit verzoek niet meer nodig is.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 en artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank stelt vast dat eiseres op of omstreeks 18 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat haar gemachtigde op 22 november 2024 heeft aangegeven geen contact meer te hebben gehad met eiseres. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.