ECLI:NL:RBDHA:2025:4939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte geen M122-formulier heeft ontvangen en dat hij onterecht is opgehouden op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vw. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat er voldoende risico bestaat dat eiser zal onderduiken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12078

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1996.
2. Eiser voert aan dat aan hem geen M122-formulier is uitgereikt. Daarnaast is eiser van mening dat hij ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden.
3. De beroepsgrond van eiser dat aan hem ten onrechte geen M122 is uitgereikt, faalt.
Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moet worden omdat feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is, de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie meedeelt dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hier wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verdere te volgen procedure. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van model M122, aan de vreemdeling uitgereikt.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat weliswaar sprake is geweest van strafrechtelijke aanhouding maar geen strafrechtelijke detentie. Het doen van de mededeling als bedoeld in paragraaf A5/6.12 met gebruikmaking van model M122 was derhalve niet aan de orde.
4. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 11 maart 2025 dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, nu de identiteit van eiser bij overname niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, omdat eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten. Daarom was concreet onderzoek nodig ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser. Zo is hij onderzocht aan zijn kleding en lichaam en heeft onderzoek plaatsgevonden in de systemen en registers. Uit het proces-verbaal wordt voldoende duidelijk waarom de AVIM [2] heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk vastgesteld kon worden. [3] Verweerder heeft dan ook terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw toegepast als grondslag voor de ophouding.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [4] en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Als zware gronden [5] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onderduiken. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [7] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Zie pagina 2 van het proces-verbaal ophouding en onderzoek (M105-A) van 11 maart 2025.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.