ECLI:NL:RBDHA:2025:4943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en de voortvarendheid van de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 19 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico is dat de eiser zal onderduiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2001.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert allereerst aan dat hij geen strafadvocaat toegewezen heeft gekregen in het kader van Salduz na zijn aanhouding. Daarnaast is aan hem geen M122-formulier uitgereikt. Dit formulier bevindt zich ook niet in het digitale dossier. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 3 maart 2025. [5] Anders dan in die zaak, heeft verweerder weliswaar reeds vorige week donderdag een Dublinclaim verstuurd naar de autoriteiten van Zwitserland, maar heeft sindsdien niets gedaan. Gelet op deze, vooralsnog resultaatloze, vrijheidsontneming van inmiddels ruim een week dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onderduiken. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
5. De rechtbank constateert verder dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 maart 2025 blijkt dat verbalisanten in kwestie de bunker op de Nieuwlandsedijk in Hoek van Holland betraden om te kijken of hier mogelijk personen in lagen die hier aan het overnachten waren. In de bunker troffen de verbalisanten eiser aan. Eiser kon geen geldig identiteitsbewijs overhandigen. Gelet hierop is sprake van een strafrechtelijke aanleiding, die niet ter toetsing voorligt aan de bestuursrechter. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De beroepsgrond van eiser dat aan hem ten onrechte geen M122 is uitgereikt, faalt ook. Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moet worden omdat feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is, de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie meedeelt dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hier wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verdere te volgen procedure. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van model M122, aan de vreemdeling uitgereikt.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiser weliswaar een strafrechtelijke aanhouding heeft plaatsgevonden maar geen strafrechtelijke detentie, zodat het voorgeschrevene in paragraaf A5/6.12 van de Vc niet op hem van toepassing is. Overigens blijkt ook uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 11 maart 2025 dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw in plaats van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Verweerder heeft op 13 maart 2025 een claimverzoek gedaan bij de autoriteiten van Zwitserland. De autoriteiten hebben nog niet gereageerd. De daarvoor toegestane reactietermijn van twee weken is nog niet verstreken. [6] Op 14 maart 2025 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verweerder mag de reactietermijn afwachten en is niet gehouden in die periode meer of andere uitzettingshandelingen te verrichten.
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [7] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Ingevolge artikel 25 van de Dublinverordening.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.