ECLI:NL:RBDHA:2025:4948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische burger met motiveringsgebreken in het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Jemenitische eiser. De eiser had op 16 december 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 21 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 28 februari 2025 behandeld. De eiser vreesde bij terugkeer naar Jemen voor oorlog, rekrutering door milities en uithuwelijking van zijn dochter, en stelde dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom gevaar liep. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de humanitaire situatie in Jemen niet voldeed aan de criteria van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank vond dat de minister niet adequaat had gereageerd op de recente informatie over de situatie in Jemen en dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de eiser niet in overeenstemming was met het EU-recht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49886

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 december 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Jemen vreest voor de oorlog,
rekrutering door de milities en uithuwelijk van zijn dochter. Ook stelt hij te vrezen omdat hij zich heeft afgewend van de islam en is bekeerd tot het christendom.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser uit Jemen komt is volgens verweerder echter niet genoeg om bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. De humanitaire situatie in Jemen is zorgwekkend, maar er is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [2] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist hij bij terugkeer problemen zal ondervinden op grond van persoonlijke en individuele kenmerken, ook omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot een van de groepen die als risicoprofiel zijn aangemerkt, zoals christenen. Verweerder acht namelijk ongeloofwaardig dat in het geval van eiser sprake is van afvalligheid of een bekering tot het christendom. Verder heeft eiser geen concrete aanwijzingen gegeven waaruit blijkt dat hij een persoonlijk risico loopt om bij terugkeer naar Jemen gerekruteerd te worden. Wat betreft de vrees dat zijn dochter wordt uitgehuwelijkt stelt verweerder dat dit een mogelijke situatie in de toekomst betreft die niet gesteund is op concrete indicaties.
3. In beroep stelt eiser – kort weergegeven - dat de geloofwaardigheidsbeoordeling niet conform het EU-recht is. Eiser stelt ook dat verweerder niet inhoudelijk reageert op de informatie die is aangevoerd in de zienswijze. Hij heeft bronnen aangevoerd waaruit blijkt dat de humanitaire situatie en de algemene veiligheidssituatie in Jemen nog altijd maken dat sprake is van een artikel 15-c situatie. Ter onderbouwing van de slechte situatie in Jemen beroept eiser zich op diverse brieven, rapportages en artikelen. [3] Ook doet eiser een beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024 [4] en zittingsplaats Den Haag van 28 november 2024. [5] Eiser stelt verder, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025, [6] dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, gelet op het arrest Sufi en Elmi. [7] Wat betreft de gedwongen rekruteringen door de Houthi’s in Jemen heeft eiser een artikel, geschreven door Amber Hoogenboom, overgelegd. In dit artikel is te lezen dat recente bronnen spreken van een toename van rekruteringen sinds de inmenging van de Houthi’s in het Gaza-conflict, terwijl in het algemeen ambtsbericht over Jemen van 2023 is opgenomen dat er geen grote veranderingen hebben plaatsgevonden op het gebied van rekrutering. Ook wijst eiser op een Noors rapport [8] waarin wordt beschreven dat alle mannen die zich bevinden in onder Houthi’s gecontroleerd gebied kunnen worden gerekruteerd. Bepaalde groepen zijn daarbij bijzonder kwetsbaar, maar deze lijst is niet limitatief. Kinderen en jonge mannen die wonen in gebieden die door de Houthi’s worden gecontroleerd vallen hier ook onder. Daarbij wordt geen leeftijdscategorie genoemd.
4. Wat betreft zijn gestelde afvalligheid en bekering uit eiser kritiek op de houding van verweerder en de wijze van toetsing. Hij heeft Stichting Gave benaderd voor toetsing van zijn dossier, maar zij waren van mening dat het dossier onvoldoende informatie geeft om een volledige toets te verrichten. Eiser benadrukt daarbij dat hij niet aanvullend is gehoord. Verder geeft eiser een opsomming van een aantal specifieke voorbeelden uit het bestreden besluit, waaruit volgens eiser blijkt dat verweerder enkel leest wat hij wenst te lezen en geen sprake is van een objectieve toets. Ook stelt eiser dat verweerder ten onrechte impliceert dat een seculier leven in Jemen mogelijk is. Eiser is van mening dat verweerder enkel zijn standpunt herhaalt en niet ingaat op de gestelde vragen in de zienswijze. Tot slot heeft eiser gewezen op de ernstige gezondheidssituatie van zijn vrouw in Jemen. Hij heeft daarbij een foto en een screenshot van een WhatsApp gesprek overgelegd. In dit gesprek staat volgens eiser dat zijn neef heeft gezworen hem te vermoorden als hij terugkeert naar Jemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc. [9] Daaruit volgt dat aangenomen wordt dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). Een vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie. Daartoe is het volgende redengevend.
7. In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld verwezen naar informatie uit de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over Jemen van 2022 en 2023. De informatie uit het meest recente algemeen ambtsbericht uit 2023 ziet op de verslagperiode augustus 2022 tot en met augustus 2023. De grote hoeveelheid informatie waar eiser naar heeft verwezen, zowel in zijn zienswijze als de gronden van beroep, is van recentere aard en ziet met name op de situatie in Jemen in 2024. Het lag op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de huidige veiligheidssituatie in Jemen is. Verweerder heeft dit echter nagelaten en is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de recente informatie waar eiser naar heeft verwezen.
8. Uit de door eiser overgelegde informatie en de uitspraken van zittingsplaatsen Amsterdam en Den Haag volgt dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is en dat het feitelijke bestand tussen de strijdende partijen, waar verweerder naar heeft verwezen, onder druk staat. De rechtbank acht verder van belang dat, zoals ook bij de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is betrokken, in de door verweerder overgelegde nota van 29 september 2023 actieve intrekking van al verleende verblijfsvergunningen asiel aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat het zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen een voldoende en niet-voorbijgaand karakter heeft. Hoewel de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken, naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen, duidt ook dit erop dat de veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. Verweerder heeft deze informatie onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat bij de intrekking van een reeds verleende verblijfsvergunning ook aspecten met betrekking tot artikel 8 van het EVRM [10] een rol kunnen spelen, acht de rechtbank onvoldoende. Deze nadere motivering volgt immers niet uit de nota van 29 september 2023. Bovendien geldt dat als verweerder deze motivering van belang acht, het voor de hand had gelegen om dit expliciet in de nota op te nemen.
9. De rechtbank is verder, net als in de door eiser aangehaalde uitspraak van 15 januari 2025, van oordeel dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, gelet op het arrest Sufi en Elmi. De rechtbank sluit hiermee wederom aan bij het oordeel van zittingsplaats Amsterdam in de uitspraak van 25 oktober 2024. Uit paragrafen 280 tot en met 283 van het arrest Sufi en Elmi volgt dat als erbarmelijke humanitaire omstandigheden uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk te wijten zijn aan armoede of natuurlijke verschijnselen, slechts sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM in ‘
very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling’. Wanneer natuurlijke verschijnselen echter hebben bijgedragen aan erbarmelijke humanitaire omstandigheden, maar deze voornamelijk zijn te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet beoordeeld.
10. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk te wijten is aan acties van de partijen van het conflict. In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar de beslisnota bij de Kamerbrief van 18 maart 2024 waarin onder meer is overwogen dat enerzijds beargumenteerd kan worden dat de strijdende partijen de slechte humanitaire situatie veroorzaken en zelfs verslechteren en dat anderzijds duidelijk is dat de penibele humanitaire situatie voor een deel te wijten is aan de impact van klimaatverandering. Hieruit blijkt dat verweerder aanneemt dat de strijdende partijen deels verantwoordelijk zijn voor de slechte humanitaire situatie. Verweerder heeft echter nagelaten te motiveren hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de slechte humanitaire situatie niet
voornamelijkis te wijten aan de strijdende partijen.
11. Verder beroept verweerder zich wat betreft de vrees voor rekrutering op het algemeen ambtsbericht van augustus 2022. Volgens dit ambtsbericht richten de rekruteringspogingen zich vooral op mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar en zijn de meeste van hen arm en analfabeet. Eiser past volgens verweerder niet binnen dit profiel. Daar staat tegenover dat eiser, zowel in de zienswijze als in beroep, meer recente informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat rekrutering door de Houthi’s toeneemt en dat dit niet zozeer aan leeftijd is gebonden. Zo worden kinderen ook als kwetsbare groep benoemd, wat ook niet overeenkomt met de leeftijdscategorie waar verweerder aan vasthoudt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser, gelet op de door hem ingebrachte informatie, geen risico loopt om bij terugkeer naar Jemen gerekruteerd te worden door de Houthi’s.
12. Gelet op het voorgaande is sprake van meerdere motiveringsgebreken. Het beroep is reeds om die reden gegrond. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. [11] Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Eiser doet onder meer een beroep op de volgende stukken: een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 10 juni 2024 betreffende de humanitaire situatie in Jemen, World Food Programme Yemen Food Security Update van 18 januari 2024, OCHA 'Yemen Situation Report' (12 mei 2024), Action for Humanity 'Yemen Situational Update Report' (12 januari 2024), Human Rights Watch 'Annual report on the human rights situation in 2023' (11 januari 2024), WHO Yemen: Health Cluster, Bulletin, September & October 2023 (24 januari 2024), CGRS-CEDOCA 'Veiligheidssituatie' (30 november 2023), UNFPA 'Respone in Yemen Situation Report Issue October — December 2023' (16 januari 2024), Bertelsmann Stiftung ‘BTI 2024 Country Report Yemen’ (19 maart 2024).
7.Het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, zaaknrs. 8319/07 en 11449/07.
8.Landinfo - Norwegian Country of Origin lnformation Centre: Jemen: Rekruttering og tvangsrekruttering til Houthibevegelsens styrker (11 March 2024).
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Algemene wet bestuursrecht.