ECLI:NL:RBDHA:2025:4956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ontvankelijkheid van beroep tegen ophouding op grond van de Vreemdelingenwet

Op 3 maart 2025 is eiser, een vreemdeling, opgehouden door de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, hoewel eiser schriftelijk gronden had ingediend. De minister van Asiel en Migratie was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat het beroep ontvankelijk is, aangezien artikel 93 van de Vw 2000 een zelfstandig beroep tegen de ophouding mogelijk maakt. Eiser betwist echter dat er bewijs is van de strafrechtelijke heenzending en vraagt om feitelijke onderbouwing van het tijdstip waarop hij is heengezonden.

De rechtbank concludeert dat uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser op 3 maart 2025 is overgenomen en opgehouden na een strafrechtelijke heenzending. De rechtbank oordeelt dat het strafrechtelijk traject op dat moment is geëindigd en dat de ophouding rechtmatig was. Het beroep wordt ongegrond verklaard, er is geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier, en is openbaar gemaakt op 27 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen heeft eiser op 3 maart 2025 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen de ophouding beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser heeft schriftelijk gronden ingediend. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Partijen zijn het met elkaar eens dat het beroep tegen de ophouding ontvankelijk is. Artikel 93 van de Vw 2000 maakt zelfstandig beroep tegen de ophouding mogelijk. Dat de bewaringsrechter in veelvoorkomende gevallen de ophouding kan betrekken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling, doet daaraan geen afbreuk.
Wanneer is eiser strafrechtelijk heengezonden?
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat het dossier geen bewijs bevat van de strafrechtelijke heenzending. Het is dan ook niet duidelijk wanneer het strafrechtelijk traject is geëindigd en eiser is heengezonden. Dit moet volgens eiser feitelijk onderbouwd worden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105a) blijkt dat eiser op 3 maart 2025 is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending op last van de hulpofficier van justitie. Volgens de rechtbank blijkt hieruit voldoende dat het strafrechtelijk traject is geëindigd op 3 maart 2025 om 11:00 uur en eiser direct aansluitend is opgehouden op grond van de Vw 2000. De minister heeft in dit verband, op de zitting, terecht verwezen naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 27 februari 2023. [1] Uit deze uitspraak volgt dat het tijdstip van heenzending uit de M105a kan worden afgeleid. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de inhoud van dit, op ambtseed opgemaakte en ondertekende, proces-verbaal. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ophouding niet onrechtmatig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen recht op schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Utrecht, 27 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3470.