Op 21 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Maalsen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 23 augustus 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat verzoekster niet langer in Nederland mocht verblijven en dat zij kon worden uitgezet. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat haar uitzetting zou worden opgeschort totdat er op haar bezwaar was beslist.
De minister heeft op 13 maart 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster een terugkeerbesluit had ontvangen en de minister had aangegeven dat het indienen van een bezwaarschrift de vertrekplicht niet opschort. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het verzoek toe te wijzen en heeft de minister verboden verzoekster uit te zetten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de proceskosten vastgesteld op € 907,-, die de minister aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.