ECLI:NL:RBDHA:2025:4968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.33229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 21 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Maalsen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 23 augustus 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat verzoekster niet langer in Nederland mocht verblijven en dat zij kon worden uitgezet. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat haar uitzetting zou worden opgeschort totdat er op haar bezwaar was beslist.

De minister heeft op 13 maart 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster een terugkeerbesluit had ontvangen en de minister had aangegeven dat het indienen van een bezwaarschrift de vertrekplicht niet opschort. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het verzoek toe te wijzen en heeft de minister verboden verzoekster uit te zetten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de proceskosten vastgesteld op € 907,-, die de minister aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.33229
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [V nummer] , verzoekster (gemachtigde: mr. E. Maalsen),

en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Inleiding

Met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 heeft de minister de ambtshalve beoordeling voor verlening van uitstel van vertrek afgewezen. Tevens heeft de minister aan verzoekster een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de uitzetting van verzoekster achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Op 13 maart 2025 heeft de minister laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Het verzoek zou op 25 maart 2025 op zitting worden behandeld. Echter hebben partijen de voorzieningenrechter op voorhand toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen. Met toestemming van partijen zal de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Op grond van artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
5. De minister heeft verzoekster bij besluit van 23 augustus 2024 meegedeeld dat zij niet langer in Nederland mag zijn, dat zij kan worden uitgezet en dat het indienen van een bezwaarschrift deze vertrekplicht niet opschort. Verzoekster heeft dus een spoedeisend belang.
6. Verzoekster heeft verzocht om als voorlopige voorziening te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaarschrift is beslist.
7. De minister heeft in een brief op 13 maart 2025 laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Nu partijen het erover eens zijn dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en verbiedt de minister om verzoekster uit te zetten tot de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 23 augustus 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster een vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit en verbiedt de minister om verzoekster uit Nederland te verwijderen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.