ECLI:NL:RBDHA:2025:4974
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op basis van sociale en economische binding met Pakistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Pakistaanse vrouw, had op 16 januari 2024 een visum aangevraagd om bij haar dochter in Nederland te verblijven. De minister heeft de aanvraag afgewezen op 22 januari 2024, met als reden dat er redelijke twijfel bestond over de tijdige terugkeer van eiseres naar Pakistan. De minister stelde dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding had met haar land van herkomst, wat essentieel is voor de beoordeling van visumaanvragen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 28 augustus 2024 door de minister kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 6 maart 2025 de zaak heeft behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar sociale en economische binding met Pakistan. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig zou terugkeren, en dat de minister terecht had afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 maart 2025, en er staat geen hoger beroep of verzet open.