ECLI:NL:RBDHA:2025:4991
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Op 4 september 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft zij verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op 30 oktober 2024 aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener het beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoekster door alsnog een besluit te nemen op haar aanvraag.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak als lichtgewicht werd beschouwd. Daarnaast moet de minister het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 24 maart 2025 openbaar gemaakt.