ECLI:NL:RBDHA:2025:5048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.11033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van eiser in het kader van vreemdelingenrecht en de rechtmatigheid van de inbewaringstelling

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een eiser door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 6 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 maart 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de bewaring niet heeft betwist, wat voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de info-set van de inbewaringstelling niet in het dossier is opgenomen. De rechtbank oordeelt echter dat deze info-set een intern stuk is en niet relevant voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Eiser heeft ook betoogd dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 9 van het EVRM, omdat hij zijn geloof niet kan belijden tijdens de ramadan. De rechtbank concludeert dat eiser in staat is om zijn geloof te belijden binnen de faciliteiten van het detentiecentrum.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de minister niet voortvarend heeft gehandeld bij zijn uitzetting naar Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende actie heeft ondernomen. Eiser heeft ook betoogd dat een lichter middel had kunnen worden toegepast, maar de rechtbank is van mening dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat dit niet mogelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. Deze zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit de gronden volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Had de minister de info-set in het dossier moeten plaatsen?
2. Eiser betoogt dat sprake is van een schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de info-set van de inbewaringstelling niet in het dossier is geplaatst. Eiser betoogt dat er hierdoor geen sprake is van ‘equality of arms’, aangezien de minister wel over dit stuk beschikt.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat deze info-set een intern stuk is en geen betrekking heeft op de (toetsing van de) rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser. De maatregel van bewaring, het zogenaamde M109-A formulier, is hiervoor bedoeld. Dit formulier is een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, op grond waarvan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring kan worden beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van schending van artikel 9, eerste lid, van het EVRM?
3. Eiser betoogt dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 9 van het EVRM, nu hij daardoor zijn geloof gedurende de ramadan niet op de juiste wijze tot uitdrukking kan brengen. Eiser is niet in de gelegenheid geweest om tijdens de ramadan in vrijheid een moskee te bezoeken of om zijn geloof op de gewenste wijze te kunnen uiten.
3.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de vrijheid om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.2.
Eiser is in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde. Uit het tweede lid van artikel 9 van het EVRM volgt dat eiser zijn recht op vrijheid van godsdienst kan worden ingeperkt voor de bescherming van de openbare orde. Verder mag ervan uit worden gegaan dat eiser in staat wordt gesteld zijn geloof te belijden en dat daarvoor in het detentiecentrum faciliteiten beschikbaar zijn. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit niet het geval zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister meer voortvarend moeten handelen?
4. Eiser voert aan dat de minister meer voortvarend had moeten handelen. Eiser had op 17 maart 2025 uitgezet moeten worden naar Kroatië, maar dit is niet doorgegaan omdat eiser aangaf zich ziek te voelen. Eiser betoogt dat de overdracht alsnog doorgang had moeten vinden, ondanks dat eiser aangaf dat hij zich ziek voelde. In dit kader voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door de overdracht te annuleren, aangezien eiser wel mee had gekund op de vlucht.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld door op 17 maart 2025 meteen een nieuwe vlucht te boeken voor eiser. Het staat vast dat de vlucht niet is geannuleerd als gevolg van handelen van de minister, maar als gevolg van de door eiser gepresenteerde klachten. Hierdoor kan de annulering van de vlucht niet aan de minister kan worden toegerekend. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. In dit kader voert eiser aan dat aan hem een meldplicht had kunnen worden opgelegd en dat de inbewaringstelling van eiser daarmee niet het uiterste middel is.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Hierbij wijst de minister terecht op de eigen verklaringen van eiser, waaruit blijkt dat eiser niet voornemens is om te vertrekken naar Kroatië. Ook weegt de minister hierbij terecht mee dat er al eerder een overdracht gepland stond, maar dat die niet is doorgegaan, omdat eiser op dat moment met onbekende bestemming vertrokken was. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van schending van artikel 5, eerste lid, sub f van het EVRM?
6. Volgens eiser leidt wat hiervoor is besproken tot een schending van artikel 5, eerste lid, sub f van het EVRM. Eiser heeft deze grond niet nader onderbouwd en de rechtbank is niet gebleken dat de bewaring van eiser in strijd is met voornoemd artikel. Het betoog slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.