Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een eiser door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 6 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 maart 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de bewaring niet heeft betwist, wat voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de info-set van de inbewaringstelling niet in het dossier is opgenomen. De rechtbank oordeelt echter dat deze info-set een intern stuk is en niet relevant voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Eiser heeft ook betoogd dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 9 van het EVRM, omdat hij zijn geloof niet kan belijden tijdens de ramadan. De rechtbank concludeert dat eiser in staat is om zijn geloof te belijden binnen de faciliteiten van het detentiecentrum.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de minister niet voortvarend heeft gehandeld bij zijn uitzetting naar Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende actie heeft ondernomen. Eiser heeft ook betoogd dat een lichter middel had kunnen worden toegepast, maar de rechtbank is van mening dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat dit niet mogelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.