ECLI:NL:RBDHA:2025:5055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 4 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de onbetwiste zware gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank was van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd had dat dit niet mogelijk was. Eiser stelde ook dat de minister niet voortvarend genoeg handelde in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank concludeerde dat de minister voldoende inspanningen had geleverd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.R. den Toonder, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
De minister heeft de lichte grond 4e op de zitting laten vallen.
1.2.
Eiser heeft van de overgebleven gronden enkel de lichte gronden 4c en 4d betwist. De onbetwiste zware gronden 3c en 3i kunnen de maatregel echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn. [1] Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de lichte gronden 4c en 4d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser geeft aan dat hij bij zijn vader en zus in [plaatsnaam] kan verblijven.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. In de maatregel heeft de minister terecht gewezen op het feit dat eiser eerder de gelegenheid heeft gehad om zelfstandig naar Senegal te vertrekken, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nu wel zelfstandig zal vertrekken. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eiser heeft aangegeven dat zijn vader hem zal helpen om naar Italië te gaan. Eiser heeft echter een verplichting om terug te keren naar Senegal. De rechtbank is van oordeel dat het niet verenigbaar is met deze verplichting om eiser te laten verblijven bij iemand waarover hij heeft verklaard dat die hem zal ondersteunen naar Italië te gaan en daarmee eiser zal ondersteunen in het ontlopen van zijn verplichting terug te keren naar Senegal. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser voert aan dat de minister een inspanningsplicht heeft, waarbij het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Eiser voert aan dat tijdens zijn strafrechtelijke detentie geen vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden. Bovendien is pas op 7 maart 2025 met eiser een vertrekgesprek gevoerd, terwijl al veel eerder bekend was dat zijn strafrechtelijke detentie op 4 maart 2025 zou eindigen. Verder voert eiser aan dat er langer dan een maand geen rappel is gestuurd met betrekking tot zijn laissez-passer (lp)-aanvraag. Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting en onvoldoende voortvarend handelt.
3.1.
Uit de voortgangsrapportage van 18 februari 2025 blijkt dat eiser op 11 februari 2025 in strafrechtelijke detentie is geplaatst en dat de minister op 29 januari een lp-aanvraag heeft verzonden. Verder blijkt uit het rapport dat eiser op 12 februari 2025 is gepresenteerd bij de Senegalese vertegenwoordiging. De minister stelt terecht dat zij verder afhankelijk is van de medewerking van de autoriteiten van Senegal, en dat ook nadien de nodige uitzettingshandelingen zijn verricht. Uit het rechtbankdossier volgt dat op 19 februari 2025 en op 7 maart 2025 vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd. Ook heeft de minister op de zitting toegelicht dat op 5 maart 2025 bij de Senegalese autoriteiten is gerappelleerd ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister, gelet op het voorgaande, voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020; ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.