ECLI:NL:RBDHA:2025:5063
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielprocedure met verzoek om schorsing van het bestreden besluit
Op 26 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De verzoeker, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door mr. O. Sarac, had op 11 februari 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin hem werd meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij de procedure niet in Nederland mag afwachten en dat zijn uitzetting een schending zou opleveren van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter constateert echter dat de verzoeker het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag tijdig heeft ingesteld en dat hij het beroep mag afwachten.
Daarom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoeker geen belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, waardoor het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.