ECLI:NL:RBDHA:2025:5063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met verzoek om schorsing van het bestreden besluit

Op 26 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De verzoeker, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door mr. O. Sarac, had op 11 februari 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin hem werd meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij de procedure niet in Nederland mag afwachten en dat zijn uitzetting een schending zou opleveren van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter constateert echter dat de verzoeker het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag tijdig heeft ingesteld en dat hij het beroep mag afwachten.

Daarom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoeker geen belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, waardoor het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4225

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. O. Sarac),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Met het besluit van 16 januari 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw. [1]
Verzoeker heeft op 11 februari 2025 tegen het bestreden besluit een bezwaarschrift ingediend. Verzoeker heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen, onder meer als het verzoek kennelijk ongegrond is.
3. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek van verzoeker zo dat hij vraagt om het bestreden besluit te schorsen. Hierbij wijst verzoeker op zijn belangen en spoedeisendheid. Verzoeker voert aan dat hij de procedure niet in Nederland mag afwachten. Daarnaast zal zijn uitzetting een schending opleveren van artikel 3 van het EVRM. [2]
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de rechtsmiddelenclausule van het primaire besluit volgt dat verzoeker het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 23 oktober 2022 in Nederland mag afwachten, omdat hij hiertegen tijdig beroep heeft ingesteld. Verder valt hierin te lezen dat eiser na de uitspraak in dat beroep de lidstaten van de Europese Unie (EU) (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein binnen vier weken moet verlaten. Uitzetting zal dan achterwege blijven indien hij binnen 24 uur na de uitspraak in beroep de rechtbank verzoekt een voorlopige voorziening te treffen.
5. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.