ECLI:NL:RBDHA:2025:5076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vergoeding van proceskosten door de minister van Asiel en Migratie. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Jansen, had een beroep ingediend omdat de minister niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 14 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verzoekster het griffierecht van € 187,- niet had betaald, ondanks dat zij op 13 januari 2025 een aangetekende brief had ontvangen waarin dit werd verzocht. De rechtbank concludeert dat het niet betalen van het griffierecht een voorwaarde is voor toegang tot de rechter en dat het verzoek om proceskostenvergoeding pas kan worden beoordeeld als aan deze voorwaarde is voldaan. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding van proceskosten niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 maart 2025, en verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht voor deze zaak, gezien de duidelijke ontvankelijkheidskwestie.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49144
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , vezoekster
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verzoekster heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: het bezwaar).
Op 14 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op het bezwaar.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster haar beroep ingetrokken. Zij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was het griffierecht € 187,-.
3. De rechtbank heeft eiser op 13 januari 2025 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat verzoekster het griffierecht binnen twee moet betalen aan de rechtbank. Uit de track & trace informatie volgt dat deze brief op 15 januari 2025 door verzoekster is ontvangen.
4. De rechtbank heeft het bedrag niet ontvangen. Verzoekster heeft daar geen geldige reden voor gegeven.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank is van oordeel dat uit de systematiek van de Awb volgt dat pas aan een beoordeling van een verzoek om proceskostenvergoeding kan worden toegekomen indien voldaan is aan de eisen van artikel 8:41 van de Awb. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het betalen van het verschuldigde griffierecht in het (ingetrokken) beroep een voorwaarde vormt voor de toegang tot de rechter. Het verzoek tot toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is nauw verbonden met het intrekken van het beroep. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook worden aangenomen dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat deze ontvankelijkheidskwestie voorafgaat aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
6. Om die reden moeten het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 maart 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.