ECLI:NL:RBDHA:2025:5078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op asielaanvraag van een Syrische vreemdeling

In deze zaak heeft eiser, een Syrische vreemdeling, op 10 december 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 11 augustus 2023. De minister van Asiel en Migratie heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, maar dat er een besluit- en vertrekmoratorium voor Syrië van kracht is, waardoor de beslistermijn is verlengd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat de minister nog niet op de aanvraag heeft beslist en de verplichting om te beslissen is opgeschort voor de duur van het moratorium. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 453,50 toe aan eiser voor de gemaakte proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 19 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49386
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 december 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 11 augustus 2023 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Eiser komt uit Syrië. Eiser heeft op 11 augustus 2023 zijn aanvraag ingediend. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/34 met negen maanden verlengd. Op 25 november 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. Door het uitblijven van een beslissing heeft eiser op 10 december 2024 beroep ingesteld.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
4. Met ingang van 11 december 2024 geldt voor Syrië een besluit- en vertrekmoratorium voor de duur van zes maanden5. Gedurende de tijd dat dit moratorium van kracht is, beslist de minister niet op de asielaanvraag. Op grond van artikel 2 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium wordt de beslistermijn voor asielaanvragen van uit Syrië afkomstige vreemdelingen verlengd met een jaar tot ten hoogste 21 maanden.6
5. De rechtbank stelt vast dat het besluitmoratorium nog niet van kracht was ten tijde van de door eiser ingediende ingebrekestelling. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze prematuur is ingediend. Omdat het beroep meer dan twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling is ingediend, is voldaan aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zodat het beroep ontvankelijk is.
6. Dit laat onverlet dat de minister op de datum waarop het besluitmoratorium van kracht werd nog niet had beslist op de asielaanvraag van eiser. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw, is een besluitmoratorium ook van toepassing op asielaanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen asielaanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn al is verstreken op het moment van inwerkingtreding van het besluitmoratorium. Het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen zal dan ongegrond verklaard kunnen worden, omdat het besluitmoratorium inmiddels van toepassing is en de termijn waarop op de aanvraag moet worden beslist dus met ten hoogste één jaar is verlengd.7 De rechtbank wijst ook op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.8
7. De minister heeft nog niet op de asielaanvraag van eiser beslist. Eiser valt ook niet onder één van de in artikel 4 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium genoemde categorieën die uitgesloten zijn van de werking van het besluitmoratorium. Om die redenen is de verplichting van de minister om op de asielaanvraag van eiser te beslissen alsnog opgeschort voor de in het besluitmoratorium genoemde duur van een jaar. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 11 mei 2025 op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Omdat ten tijde van het beroep het besluitmoratorium nog niet van kracht was en eiser terecht beroep heeft ingediend, krijgt eiser wel een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
5 Staatscourant van 13 december 2024, nr 41538.
6 Artikel 43, eerste lid, van de Vw.
7 TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 3, p. 49 en TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 7, p. 175 en 176.
8 Zie o.m. de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 maart 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.