ECLI:NL:RBDHA:2025:5089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf in nareiszaak

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak van 27 maart 2024 moest beslissen. Indien er nader onderzoek nodig was, diende dit binnen twintig weken na die uitspraak bekendgemaakt te worden. Eiser stelt dat de minister binnen deze termijnen geen beslissing heeft genomen, wat aanleiding geeft voor het indienen van beroep.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om snel te beslissen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 37.500,-.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2668
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 27 maart 2024.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak moet beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Indien binnen die termijn werd besloten dat nader onderzoek moest plaatsvinden en dat aan eiser schriftelijk was meegedeeld, dan moest het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van die uitspraak bekend worden gemaakt. Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out (het fifo-principe). In verband met deze werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister aan de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende aanvragen in behandeling neemt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiser ontvankelijk?

4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 27 maart 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.

Is het beroep van eiser gegrond?

5. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
6. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
7. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvraag. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.7 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
9. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de rechtbank de bestuurlijke dwangsom al vastgesteld. De rechtbank zal zich hierover dan ook verder niet uitlaten.
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 7 genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 maart 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.