6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feiten
Op 13 september 2024 heeft de verdachte zich samen met een ander op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval van een winkel, midden in het centrum van Leiden. De verdachte en de medeverdachte zijn met gezichtsbedekkende kleding en een capuchon op de winkel binnengegaan. Hierna heeft de verdachte de werknemers en de klanten van de winkel, waaronder een stel met een kind in een kinderwagen, onder schot gehouden en hen bevolen om op de grond te gaan liggen. Vervolgens heeft de medeverdachte telefoons uit een kast achter de toonbank gepakt en in zijn tas gedaan. Hierbij heeft de medeverdachte een werkneemster, die achter de toonbank stond, opgedragen om hem hierbij te helpen. Ook heeft de verdachte de medeverdachte geholpen bij het verzamelen van de telefoons. De verdachte en de medeverdachte hebben de winkel met de buit verlaten en vervolgens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een omstander met een nepvuurwapen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij meende dat dit een echt vuurwapen betrof. Door op deze wijze te werk te gaan, hebben de slachtoffers van deze overval zich bedreigd en onveilig gevoeld. Een gewelddadige overval is voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Dit blijkt ook uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van de slachtoffers. Voor slachtoffer [naam 3] betreft deze winkeloverval de tweede overval in twee maanden tijd. Naar aanleiding van deze winkeloverval is hij gediagnosticeerd met PTSS. Verder zagen willekeurige omstanders in de winkelstraat hoe twee personen met donkere kleding en de gezichten bedekt aan kwamen lopen en de winkel binnenliepen. Kort hierna verlieten deze personen de winkel en hebben zij op straat een machete en een (naar achteraf gebleken nep)vuurwapen op een omstander gericht. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad van de verdachte zal de rechtbank dan ook niet in strafverzwarende zin meewegen bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 11 maart 2025, opgesteld door L.C.S. Smallenburg, psychiater, en drs. T. ’t Hoen, GZ-psycholoog (hierna samen te noemen: de deskundigen). Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Een traumagerelateerde stoornis, zoals PTSS, kan niet worden vastgesteld noch worden uitgesloten. Voornoemde problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde ook aanwezig. Echter, stellen de deskundigen vast dat er geen sprake was van significante beperkingen in de gedragskeuzes van de verdachte. De deskundigen zien daarom geen argumenten om te adviseren dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend. Er zijn bij de verdachte wel zorgen over zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Als de ingezette ontwikkeling zich voortzet en de verdachte de omgang met criminele personen blijft opzoeken, is het risico dat hij opnieuw strafbare feiten zal plegen in verhoogde mate aanwezig. Indien de verdachte zijn voornemens om nu een juiste weg in te slaan – door op legale wijze geld te verdienen, weer bij zijn ouders te wonen en zich aan hun regels te houden, en afstand te nemen van criminele personen – daadwerkelijk weet te realiseren, zal het recidiverisico afnemen. De deskundigen adviseren om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte functioneert op beneden gemiddeld intelligentieniveau en is sociaal-emotioneel gezien niet jonger dan zijn leeftijdsgenoten. Voor deze verdenking woonde de verdachte niet meer thuis en was hij bezig met begeleid wonen. De deskundigen zien onvoldoende gedragskundige argumenten om de toepassing van het jeugdstrafrecht te adviseren. Een pedagogische aanpak is naar mening van de deskundigen wel mogelijk, maar niet noodzakelijk. Daarbij komt dat een stevigere, volwassen aanpak vanuit de reclassering meer effect zal sorteren bij de verdachte. De deskundigen adviseren om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van SVG Reclassering Fivoor (hierna: de reclassering) van 12 maart 2025. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat tijdens het onderzoek ten aanzien van de verdachte op meerdere gebieden zorgen naar voren zijn gekomen, zoals over zijn negatieve sociale netwerk, houding, psychosociaal functioneren en zijn financiën. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld, maar is tijdens zijn proeftijd opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Na zijn detentie is de verdachte voornemens om weer bij zijn ouders te gaan wonen. Ook wil de verdachte in het bedrijf waar zijn vader werkzaam is gaan werken, waarvoor een VCA-certificaat is vereist. Het is de verdachte nog niet gelukt om dit certificaat te behalen. In mei 2025 zal de verdachte wederom examen doen. Door de reclassering worden zowel indicaties gezien voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, als voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. De reclassering beschouwt de Pro Justitia-rapportage als doorslaggevend en adviseert, mede gelet op de overwegingen vanuit de deskundigen, om de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Tot slot adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht-of volwassenenstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle bewezenverklaarde feiten na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. De deskundigen hebben geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit de Pro Justitia-rapportage volgt dat de verdachte is gebaat bij duidelijke, strakkere kaders waarbij een pedagogische insteek niet noodzakelijk wordt geacht. Volgens de deskundigen zal een strengere aanpak binnen het volwassenenstrafrecht meer effect hebben op de verdachte. De reclassering heeft zich bij deze rapportage aangesloten. Verder overweegt de rechtbank dat de verdachte zijn startkwalificatie heeft behaald en hij voor zijn detentie niet meer bij zijn ouders woonde. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding om af te wijken van het bovengenoemde uitgangspunt en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing van het volwassenenstrafrecht passend en noodzakelijk. In de strafmaat zal de rechtbank wel rekening houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, behalve naar het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor volwassenen voor een winkeloverval door middel van bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren vermeld. Voor een bedreiging door het tonen van een (nep)vuurwapen geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
De rechtbank merkt op dat de bedreiging plaatsvond om de vlucht uit de winkel, waar de overval had plaatsgevonden, te vergemakkelijken. Zij beschouwt de bedreiging als onderdeel van de gewapende winkeloverval en niet als een geheel los staand feit. De rechtbank houdt hiermee bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarvan zal de rechtbank acht maanden voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijk deel van de straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden beoogt de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en hem te verplichten aan zichzelf te werken om herhaling te voorkomen. In de persoonlijkheid van de verdachte, zoals naar voren komend in de Pro Justitia-rapportage, ziet de rechtbank ook aanleiding om aan de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden een proeftijd van drie jaren te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. De vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. J. Vroegindeweij, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 8.671,15, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 3.671,15 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Ook is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toekennen van de wettelijke rente en hoofdelijke veroordeling verzocht. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij verzocht om de post toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren.