ECLI:NL:RBDHA:2025:5106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.11035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. De minister heeft de maatregel op 17 maart 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware en lichte gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over schending van zijn rechten onder het EVRM beoordeeld, waaronder de toegang van zijn gemachtigde tot het gehoor en de vrijheid van godsdienst. De rechtbank concludeert dat er geen schendingen zijn vastgesteld en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 17 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit de gronden volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Had de gemachtigde van eiser alsnog toegang moeten krijgen tot het gehoor?
3. Eiser betoogt dat er sprake is van schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM. Eiser betoogt dat zijn gemachtigde ten onrechte geen toegang heeft gekregen tot het gehoor van eiser, voorafgaand aan de inbewaringstelling. Eiser voert aan dat zijn gemachtigde in eerste instantie toestemming heeft gegeven om het gehoor af te nemen zonder aanwezigheid van zijn gemachtigde. Toen de gemachtigde van eiser klaar was met het gehoor van de andere vreemdeling, wilde hij alsnog contact met eiser. Hierop heeft de gemachtigde van eiser meermaals gebeld met de opsporingsambtenaar die het gehoor afnam. Hieraan werd geen gehoor gegeven. De gemachtigde van eiser heeft toen een sms gestuurd, waarop geen antwoord kwam. Eiser voert aan dat hieruit (impliciet) blijkt dat zijn gemachtigde de toestemming om het gehoor zonder aanwezigheid van de gemachtigde van eiser te voeren, heeft herroepen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM omdat de gemachtigde van eiser niet alsnog toegang heeft gekregen tot het gehoor. Niet in geschil is dat eiser en zijn gemachtigde toestemming hebben gegeven om het gehoor zonder zijn aanwezigheid af te nemen. Voor zover wordt gesteld dat de toestemming kan worden herroepen geldt dat eiser niet feitelijk aannemelijk heeft gemaakt dat de toestemming is herroepen, dan wel dat deze herroeping de gehoormedewerker tijdelijk heeft bereikt. Het enkele feit dat de gemachtigde van eiser tijdens het gehoor heeft gebeld naar de gehoormedewerker, maar dat hij niet op heeft genomen, en de gehoormedewerker heeft ge-sms’t met het verzoek met spoed contact op te nemen is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van schending van artikel 9, eerste lid, van het EVRM?
4. Eiser betoogt dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 9 van het EVRM, nu hij daardoor zijn geloof gedurende de ramadan niet op de juiste wijze tot uitdrukking heeft kunnen brengen. Eiser is niet in de gelegenheid geweest om tijdens de ramadan in vrijheid een moskee te bezoeken of om zijn geloof op de gewenste wijze te kunnen uiten.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de vrijheid om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.2.
Eiser is in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde. Uit het tweede lid van artikel 9 van het EVRM volgt dat eiser zijn recht op vrijheid van godsdienst kan worden ingeperkt voor de bescherming van de openbare orde. Verder mag ervan uit worden gegaan dat eiser in staat wordt gesteld zijn geloof te belijden en dat daarvoor in het detentiecentrum faciliteiten beschikbaar zijn. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit niet het geval zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van schending van artikel 5, eerste lid, sub f van het EVRM?
5. Volgens eiser leidt wat hiervoor is besproken tot een schending van artikel 5, eerste lid, sub f van het EVRM. Eiser heeft deze grond niet nader onderbouwd en de rechtbank is niet gebleken dat de bewaring van eiser in strijd is met voornoemd artikel. Het betoog slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.