ECLI:NL:RBDHA:2025:5116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL23.21032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake asielverzoek

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld dat door verzoeker is ingediend in het kader van zijn bezwaar tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het besluit, genomen op 5 januari 2024, verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond. Verzoeker heeft echter geen beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar, wat een belangrijke voorwaarde is voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De voorzieningenrechter legt uit dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen kan worden gedaan als er een bezwaar- of beroepsprocedure aan de gang is. Aangezien verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 21 november 2024, wordt niet voldaan aan het vereiste van formele connexiteit. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk is. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, in aanwezigheid van griffier mr. S. Berendsen, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21032

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende zijn bezwaar tegen het besluit van de minister van 5 januari 2024.
1.1.
Op 21 november 2024 heeft de minister het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen deze beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld.
1.2.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3]
3. Een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan het vereiste van formele connexiteit. [4] Dit betekent dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen wordt gedaan hangende een bezwaar- of beroepsprocedure.
4. Als een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat op het verzoek is beslist, wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het al ingestelde verzoek wordt dan gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter. [5]
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 21 november 2024 waardoor niet wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:81, van de Awb.
4.Dit vloeit voort uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
5.Dit staat in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.