ECLI:NL:RBDHA:2025:5119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 26 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag was afgewezen op 23 januari 2025, waarbij de minister had bepaald dat de verzoeker Nederland diende te verlaten en terug te keren naar Turkije. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I. Özkara, heeft om een voorlopige voorziening gevraagd, omdat hij spoedeisend belang had bij het verzoek, gezien de dreigende uitzetting.

De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechter heeft vastgesteld dat de minister zich op 3 maart 2025 niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, voor zover dit betreft het niet uitzetten van de verzoeker totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de uitzetting van de verzoeker achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de minister de proceskosten van de verzoeker, ter hoogte van € 907, dient te vergoeden, evenals het door verzoeker betaalde griffierecht van € 194. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3855

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2025 waarin de minister de aanvraag van verzoeker over een verblijfsvergunning met het doel ‘verblijf bij gezinslid [naam]’ heeft afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit bezwaar is gemaakt en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
3. De minister heeft aan verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten en dient terug te keren naar Turkije. Verzoeker heeft daarom spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
4. Het verzoek strekt ertoe te bepalen dat verzoeker gedurende de behandeling van het bezwaar Nederland niet hoeft te verlaten. De minister heeft op 3 maart 2025 aan de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een toewijzing van een voorlopige voorziening voor zover dit ziet op het niet uitzetten van verzoeker totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. Dat betekent dat het besluit van 23 januari 2025 wordt geschorst en verzoeker gedurende de bezwaarprocedure Nederland niet mag worden uitgezet.
5.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 907, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend, waarvoor gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt wordt toegekend. Ook moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907 aan proceskosten van verzoeker;
- bepaalt dat de minister het door verzoeker betaalde griffierecht van € 194 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
2.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.