ECLI:NL:RBDHA:2025:5128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
AWB 25/5634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake toelating tot Nederland na afwijzing verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier, had op 25 februari 2025 een aanvraag tot verlenging van deze vergunning ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en op 11 maart 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij vreesde dat zij bij terugkeer naar Nederland niet zou worden toegelaten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit was met de lopende bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet betrekking had op het geschil in de bezwaarschriftprocedure, maar op een feitelijke mededeling van de Koninklijke Marechaussee dat verzoekster bij terugkeer de toegang tot Nederland zou worden ontzegd. Dit viel buiten de reikwijdte van de bezwaar- of beroepsprocedure. De voorzieningenrechter benadrukte dat het treffen van een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een lopende bezwaarprocedure is tegen hetzelfde besluit. Aangezien dit niet het geval was, werd het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/5634

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2025 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster op 6 maart 2025 bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft op 11 maart 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft verweerder op 14 maart 2025 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. Verweerder heeft op 17 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens verzoeker in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Verzoekster heeft op 18 maart 2025 per e-mail gereageerd op het verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft op 19 maart 2025 het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter doet uitspraak met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoekster is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 28 augustus 2024. Verweerder heeft de door verzoekster op 1 augustus 2024 ingediende aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur bij besluit van 25 februari 2025 afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. In afwachting van een beslissing op het door verzoekster ingediende bezwaar heeft zij procedureel rechtmatig verblijf.
4. Op 7 januari 2025 heeft verzoekster een terugkeervisum aangevraagd teneinde naar Iran te kunnen reizen vanwege privéomstandigheden. Verweerder heeft verzoekster op dezelfde dag in het bezit gesteld van een terugkeervisum met een geldigheidsduur tot 28 maart 2025. Op 8 maart 2025 zou verzoekster naar Iran afreizen. Volgens verzoekster is zij echter door de Koninklijke Marechaussee (KMar) staande gehouden en is haar meegedeeld dat zij niet meer zou mogen terugkeren indien zij naar Iran zou vertrekken. Daarbij zou zij (onrechtmatig) in bewaring zijn gesteld. Uiteindelijk is verzoekster (naar eigen zeggen onder dwang) alsnog vertrokken naar Iran.
5. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank eerder verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 8 maart 2025 (AWB 25/5436) dit verzoek vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen.
6. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om te bepalen dat zij zal worden toegelaten tot Nederland. Daarbij voert verzoekster aan dat zij in het bezit is van een geldig terugkeervisum en procedureel rechtmatig verblijf heeft. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat haar terugkeervisum geldig is tot 28 maart 2025. Daarnaast is zij moeder van twee kinderen en een van haar kinderen is zorgbehoevend.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het treffen van een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit (in dit geval) een bezwaarschriftprocedure bij het bestuursorgaan loopt. Verzoekster heeft zich, desgevraagd, op het standpunt gesteld dat het verzoek connex is aan het bezwaarschrift tegen het besluit van 25 februari 2025 en heeft in dit kader verwezen naar de eerder genoemde uitspraak van 8 maart 2025. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. De gevraagde voorlopige voorziening heeft namelijk geen betrekking op het geschil in de bezwaarschriftprocedure, waar het gaat om de afwijzing van de verlengingsaanvraag van verzoekster. Het verzoek heeft betrekking op de (gestelde) feitelijke mededeling van de KMar dat verzoekster bij terugkeer de toegang tot Nederland zal worden ontzegd en de op basis daarvan door verzoekster verwachte toegangsweigering. Daargelaten wat daar verder van zij, vaststaat dat deze kwesties niet in een bezwaar- of beroepsprocedure voorliggen.
8. Nu er geen sprake is van connexiteit wordt niet voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. G.A. Bouter - Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
griffier
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.