ECLI:NL:RBDHA:2025:5134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000; beoordeling van de gronden voor bewaring en verzoek om schadevergoeding

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Tunesische eiser op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had op 14 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie, waartegen hij beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zonder geldige reisdocumenten Nederland is binnengekomen en zich in het verleden aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12485

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 18 maart 2025 de gronden van beroep ingediend. Op 20 maart 2025 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend.
Op 26 maart 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
Grondslag en gronden van de maatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening valt. [1] Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
3. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Zware grond 3a is feitelijk juist en voldoende toegelicht. Eiser is immers zonder (geldige) reisdocumenten Nederland ingereisd. Zware grond 3b is eveneens feitelijk juist. Eiser heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. De stelling van eiser dat hij uit angst de opvang heeft verlaten is geen betwisting van de feitelijke juistheid van deze grond. De lichte gronden 4c en 4d zijn eveneens feitelijk juist en voldoende toegelicht. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat sprake is van een significant onttrekkingsrisico.
Lichter middel
5. Eiser meent dat volstaan had moeten worden met het opleggen van een lichter middel, omdat hij thans zijn volledige medewerking wil verlenen. Het belang van eiser om in vrijheid de overdracht af te wachten dient te prevaleren boven het belang van verweerder om de kostbare vreemdelingenbewaring voort te zetten.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het significante onttrekkingsrisico te ondervangen. Eiser heeft reeds eerder de mogelijkheid gehad om te vertrekken, maar heeft dit niet gedaan. Daarnaast is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel.
Ambtshalve toetsing
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.