ECLI:NL:RBDHA:2025:5148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.5224 en NL25.5226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers van Syrische nationaliteit tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft op 17 maart 2025 de zitting gehouden, maar de gemachtigde van de eisers is niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank stelt vast dat de eisers op 11 maart 2025 met onbekende bestemming zijn vertrokken en dat de gemachtigde van de eisers op 13 maart 2025 heeft aangegeven geen contact meer te hebben met hen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de eisers geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. De rechtbank volgt de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaken niet inhoudelijk worden beoordeeld. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5224 en NL25.5226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
en

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen staan geregistreerd onder de zaaknummers NL25.5225 en NL25.5227. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eisers is met bericht van verhindering niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers op 11 maart 2025 met onbekende bestemming zijn vertrokken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser bij bericht van 13 maart 2025 aangegeven dat zij geen contact meer heeft met eisers. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eisers geen prijs meer stellen op de door hen verzochte bescherming en op een inhoudelijke beoordeling van de beroepen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaken dus niet inhoudelijk. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.