ECLI:NL:RBDHA:2025:5164
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had een beroep ingediend omdat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 23 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op het bezwaar, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft zij verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener als deze intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit te nemen op het bezwaar.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de waarde per punt en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht was. Daarnaast moet de minister het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 25 maart 2025 openbaar gemaakt.