ECLI:NL:RBDHA:2025:5192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
09/046261-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 21 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 november 2023 in 's-Gravenhage een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid tussen de 78 en 86 kilometer per uur door een rood verkeerslicht, wat resulteerde in een aanrijding met een voetganger. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, maar niet roekeloos. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank concludeerde dat het letsel van de voetganger, hoewel ernstig, niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, maar dat er wel sprake was van tijdelijke verhindering in de uitoefening van normale bezigheden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening hield met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn schuldbewustzijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/046261-24
Datum uitspraak: 21 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Nauta en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.M. Demirer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 november 2023 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Loosduinseweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid gelegen tussen de 78 en 86 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- hij heeft een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar overstekende voetganger, te weten [naam] is gebotst,
waardoor die [naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel op en in de schedel en/of meerdere botbreuken in het kuitbeen en/of rechter knie en of letsel aan de kniebanden, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2023 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Loosduinseweg, als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid gelegen tussen de 78 en 86 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- hij heeft een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar overstekende voetganger, te weten [naam] is gebotst,
waardoor die [naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel op en in de schedel en/of meerdere botbreuken in het kuitbeen en/of rechter knie en of letsel aan de kniebanden, heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en heeft met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde geen standpunt ingenomen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023349289, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 79).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 maart 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik de ochtend van 7 november 2023 als bestuurder van mijn auto op de Loosduinseweg reed. Ik zag een oranje verkeerslicht en wilde die halen. Daarna zag ik haar opeens lopen.
2. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, proces-verbaalnummer PL15002023349289, opgemaakt op 1 februari 2024, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Op 7 november 2023 had op de Loosduinseweg in Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden. Ter plaatse werd de voorrang geregeld door middel van een in werking zijnde verkeersregel installatie.
Uit onderzoek is gebleken dat de personenauto heeft gereden over de linkerrijstrook van de Loosduinseweg komende uit de richting van de Prinsegracht en gaande in de richting van de Valkenboslaan. De bestuurder van de personenauto was op het kruispunt van de Loosduinseweg / Regentesselaan voornemens om rechtdoor te rijden in de richting van de Valkenboslaan. Gesteld kan worden dat de voetganger de voetgangersoversteekplaats over wilde steken, gezien vanuit de rijrichting van de personenauto, van rechts naar links.
Conclusie
Uit het onderzoek aan de verkeersregelinstallatie bleek kort inhoudelijk:
- dat de personenauto op richting 111 de stopstreep passeerde, terwijl het lampsignaal voor die richting ongecorrigeerd minimaal 5,3 seconden rood was.
De bestuurder van de personenauto was voorafgaande aan het verkeersongeval het kruispunt genaderd met een indicatieve snelheid, die had gelegen tussen de 78 km/h en 86 km/h, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/h.
- dat de voetganger bij een voor hem uitstralend groen verkeerslicht de rijbaan van de Loosduinseweg opliep en bij ongeveer driekwart overgestoken te zijn werd aangereden door de personenauto.
3. Het proces-verbaal analyse VRI data, procesverbaalnummer PL 1500-203349289, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Uit de gemiddelde indicatieve snelheidsberekeningen kan worden opgemaakt dat de personenauto vlak vóór het kruispunt aan het accelereren was.
4. Het geschrift, te weten een letselbeschrijving betreffende [naam] , van GGD Hollands Midden, opgemaakt door S.M. Khargi, forensisch arts KNMG op 14 december 2023, voor zover inhoudende (p. 78-79):
Opgegeven toedracht: Verkeersongeval op 7 november 2023.
Het volgende letsel werd waargenomen:
- Een onderhuidse bloeduitstorting op de overgang tussen voorhoofd en slaap rechts;
- Een kleine bloeduitstorting in de schedel onder het harde hersenvlies links onder het wandbeen;
- Een botbreuk in het kopje van het kuitbeen rechts;
- Een botbreuk in de rechter knie in het onderste gewrichtsvlak (scheenbeen);
- Een oppervlakkige scheurwond voor de knieschijf rechts;
- Meerdere ontvellingen in het aangezicht.
Ook waren er aanwijzingen voor een kneuzing van de elleboog links en er was een verdenking op schade aan de buitenste knieband rechts. Betrokkene werd opgenomen, een MRI van de knie werd afgesproken, de scheurwond werd gehecht en een vaccinatie tegen tetanus werd toegediend.
Conclusie
Letsel op en in de schedel, meerdere botbreuken, multiple oppervlakkig letsel van de huid.
5. Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer, [naam] , opgemaakt op 28 november 2023, voor zover inhoudende (p. 59-63):
V: Welke ongemakken ervaart u nu naar aanleiding van het ongeval?
A: Ik ben mantelzorger voor mijn moeder. Ik ervaar dat ik moeite heb wegens mijn
fysieke ongemakken dat boodschappen en naar de arts gaan moeilijk worden. Naar buiten gaan naar de winkels gaan of naar a naar b lopend te gaan.
V: Heeft u werk, of doet u vrijwilligerswerk?
A: Ja ik heb werk en ik ben mantelzorger.
V: Hoe gaat het daar?
A: Op mijn werk gaat het goed. Ze hebben op mijn plek een vervanger. Voor mijn moeder helpt mijn familie met zware boodschappen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het verkeersongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 7 november 2023 heeft de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Loosduinseweg in Den Haag voetganger [naam] (hierna: [naam] ) aangereden op een kruispunt, terwijl het verkeerslicht van de verdachte op rood stond en hij met hoge snelheid door het rode verkeerslicht reed.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte schuld heeft gehad aan dit ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair ten laste is gelegd.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank stelt voorop dat het bij de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De mate van schuld
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte niet is aan te merken als roekeloos en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van roekeloosheid indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan de verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Roekeloosheid betreft daarmee de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of (a) verdachte de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan, en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden. Hij heeft een verkeerslicht dat al vijf seconden op rood stond genegeerd en hij reed harder dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur. Beide gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel. De rechtbank miskent niet dat de in het forensisch onderzoek genoemde snelheid indicatief is, maar de berekende indicatie snelheid is dermate hoog, dat daaruit kan worden opgemaakt dat de toegestane snelheid ruim werd overschreden. Uit het onderzoek concludeert de rechtbank tevens dat het verkeerslicht reeds meer 5 seconden op rood stond toen hij dat licht passeerde.
Het gaat hier om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, waarbij sprake was van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding, terwijl de verdachte het verkeerslicht passeerde toen dat al geruime tijd op rood stond. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft. Uit het dossier en hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat de verdachte vlak voor het verkeerslicht versnelde en de maximumsnelheid overschreed, omdat hij het oranje verkeerslicht wilde halen en dat hij de gevolgen allesbehalve goed heeft ingeschat. De verdachte heeft in een tijdspanne van een paar seconden een heel verkeerde beslissing genomen met ernstige gevolgen. Echter, de rechtbank kan op basis van hetgeen gebleken is over de algehele instelling van de verdachte niet tot de conclusie komen dat de verdachte welbewust de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, niet kan worden aangemerkt als roekeloos en een overtreding van artikel 5a WVW.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat het ongeval daarom aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft zich niet gedragen zoals van een behoorlijk verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Hij heeft door te handelen zoals hierboven uiteengezet onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook hebben verwezenlijkt. De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte blijk heeft gegeven van rijgedrag dat aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd. De verdachte heeft niet afgeremd voor het oranje verkeerslicht (juist gas gegeven), te snel gereden en het inmiddels rode verkeerslicht genegeerd, en uiteindelijk geen voorrang verleend. Als gevolg daarvan heeft het ongeval plaatsgevonden. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat bij [naam] is veroorzaakt (onder meer een kleine bloeduitstorting in de schedel, een botbreuk in kuit- en scheenbeen en verschillende andere bloeduitstortingen), gelet op de aard en de gevolgen, niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is van belang dat zij binnen afzienbare tijd weer volledig is hersteld. Van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat haar klachten, die uit het letsel voortvloeien, haar hebben belemmerd in haar dagelijkse bezigheden. Zo kon zij niet werken en heeft zij een deel van haar taken als mantelzorger aan familie over moeten laten. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van lichamelijk letsel, waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het verkeersgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is aan te merken en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor bij [naam] zodanig letsel is ontstaan dat zij tijdelijk verhinderd is geweest in de uitoefening van haar normale bezigheden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 7 november 2023 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de Loosduinseweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid gelegen tussen de 78 en 86 kilometer per uur, en
- hij heeft een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar overstekende voetganger, te weten [naam] is gebotst, waardoor die [naam] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Een dergelijke straf zal voor de verdachte moeilijkheden met zich meebrengen voor de toekomst.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft met zijn onverantwoordelijke rijgedrag - te hard en door een rood verkeerslicht rijden - een ongeval veroorzaakt. Hierbij heeft het slachtoffer letsel opgelopen met alle gevolgen van dien. Blijkens haar slachtofferverklaring heeft het ongeval grote impact op haar gehad. Het is aannemelijk dat ongeval ook grote indruk heeft gehad op de omstanders die het ongeluk hebben zien gebeuren. Naar ervaringsregels brengen dit soort aanrijdingen gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 februari 2025. De verdachte is nooit eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De schuld van de verdachte bevindt zich tussen de categorieën ‘ernstig’ en ‘zeer hoge mate van schuld’ in. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij zich ter terechtzitting schuldbewust heeft opgesteld. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de verdachte ook na het verkeersongeval niet voor een strafbaar feit is veroordeeld. Hoewel het rijgedrag van de verdachte en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer oplegging van een gevangenisstraf op zichzelf zouden rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf onder de hiervoor genoemde omstandigheden toch niet op zijn plaats is.
Alles in overweging nemend, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uur en een rijontzegging voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte voorts tot;
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Bouman, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. L. van den Herik, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2025.