In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2025, waarbij de minister de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De minister heeft de maatregel op 7 maart 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding.
De rechtbank overwoog dat de minister zijn inspanningsverplichting had geschonden door geen adequate maatregelen te nemen om te voorkomen dat eiser na zijn strafdetentie in bewaring werd gesteld. Ondanks deze schending oordeelde de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren voor de maatregel en het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zijn inspanningsverplichting na te komen, maar ook dat niet elke schending automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de openbare orde en het toezicht zwaarder wogen dan de geconstateerde tekortkomingen in het voortraject.