ECLI:NL:RBDHA:2025:5213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met betwiste identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit zou zijn. De minister van Asiel en Migratie had op 4 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, ondanks dat eiser eerder als geloofwaardig werd beschouwd in een asielprocedure. Eiser heeft verschillende aliassen gebruikt en geen identiteitsdocumenten overgelegd, waardoor zijn identiteit niet met zekerheid kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te handhaven, en dat er een significant risico op onderduiken bestaat. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet mogelijk was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2025, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10795
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, onder b en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Geen gevaar voor de openbare orde
2. De minister heeft op de zitting laten vallen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn, en dus ook de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De minister handhaaft wel de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vw.

Grondslag van de bewaring

3. Eiser stelt dat de minister niet artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a aan de maatregel ten grondslag had kunnen leggen, omdat zijn nationaliteit en identiteit reeds vastgesteld waren. Hij voert daartoe aan dat zijn nationaliteit en identiteit in de asielbeschikking van 6 januari 2023 als geloofwaardig geacht zijn.
4. De rechtbank oordeelt – anders dan eiser – dat de minister artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Weliswaar heeft verweerder in de eerste asielprocedure de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit geloofwaardig geacht, maar daarna heeft eiser verschillende aliassen gebruikt. Zoals blijkt uit het laissez passer document van 23 januari 2025 heeft eiser in Duitsland ook andere identiteitsgegevens opgegeven dan de gegevens waaronder eiser in Nederland bekend is. Daarnaast heeft eiser geen identiteitsbewijzen of enige andere documenten met betrekking tot zijn identiteit overgelegd. Zijn identiteit is dus niet met zekerheid vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. De minister heeft zware grond 3f en lichte gronden 4b en 4e ter zitting laten vallen. Eiser heeft zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3e en lichte gronden 4c en 4d betwist.
7. Ten aanzien van grond 3e stelt de rechtbank vast dat eiser onder meerdere aliassen bekend staat en dat de grond dus feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat zware grond 3i niet is betwist en dat deze grond feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven. Hetgeen eiser ten aanzien van de overige gronden heeft aangevoerd behoeft hierdoor geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Gezien eisers medische omstandigheden had de minister toepassing moeten geven aan een lichter middel. Het gaat in detentie niet goed met eiser, hij praat tegen zichzelf en is moeilijk aanspreekbaar.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden die aan de maatregel
van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Verder heeft de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Zo heeft de minister op pagina 5 van de maatregel van bewaring aangegeven dat in het detentiecentrum een medische dienst beschikbaar is die hem medische zorg kan bieden. Deze medische zorg in het detentiecentrum is gelijkwaardig aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij. Gesteld noch gebleken is dat voornoemde zorg onvoldoende zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.