Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Procesverloop
Overwegingen
Bewaringsgronden
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Poolse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De eiser stelt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, omdat hij meer dan negen maanden in Polen heeft verbleven. Hij voert aan dat hij rechtmatig verblijf geniet in Nederland op grond van artikel 6 van de Burgerschapsrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een daadwerkelijke en effectieve beëindiging van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het enkele feit dat de eiser negen maanden in Polen heeft verbleven, onvoldoende is om aan te nemen dat hij zijn verblijf in Nederland effectief heeft beëindigd.
De rechtbank stelt vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat er een significant risico op onderduiken bestaat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.