In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan een Algerijnse eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 21 februari 2025, maar werd op 28 februari 2025 opgeheven. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Singh, stelde dat hij onterecht in bewaring was gesteld, omdat hij geen asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de eiser op het moment van de maatregel wel degelijk een asielwens had geuit, en dat de minister de maatregel terecht had opgelegd.
Echter, de rechtbank concludeerde ook dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de minister deze niet tijdig had omgezet naar een andere grondslag na de intrekking van de asielaanvraag door de eiser op 25 februari 2025. De rechtbank stelde vast dat de minister de maatregel pas op 28 februari 2025 had omgezet, waardoor de maatregel een dag onrechtmatig had voortgeduurd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige detentie, evenals de proceskosten van € 1.814,00 die de minister moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om tijdig te handelen in zaken van bewaring en de rechten van asielzoekers te respecteren. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding en de proceskosten, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.