ECLI:NL:RBDHA:2025:5217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Algerijnse asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan een Algerijnse eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 21 februari 2025, maar werd op 28 februari 2025 opgeheven. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Singh, stelde dat hij onterecht in bewaring was gesteld, omdat hij geen asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de eiser op het moment van de maatregel wel degelijk een asielwens had geuit, en dat de minister de maatregel terecht had opgelegd.

Echter, de rechtbank concludeerde ook dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de minister deze niet tijdig had omgezet naar een andere grondslag na de intrekking van de asielaanvraag door de eiser op 25 februari 2025. De rechtbank stelde vast dat de minister de maatregel pas op 28 februari 2025 had omgezet, waardoor de maatregel een dag onrechtmatig had voortgeduurd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige detentie, evenals de proceskosten van € 1.814,00 die de minister moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om tijdig te handelen in zaken van bewaring en de rechten van asielzoekers te respecteren. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding en de proceskosten, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10592
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Singh),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 28 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Asielwens
3. Eiser stelt dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Hij voert daartoe aan dat hij op grond van artikel 59b, eerste, lid van de Vw in bewaring is gesteld, terwijl hij geen asiel heeft aangevraagd of een asielwens heeft geuit. Op zitting heeft eiser aangevoerd dat hij nooit asiel heeft willen aanvragen en dat hij daarom de aanvraag heeft ingetrokken.
4. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat eiser een asielwens had ten tijde van het opleggen van de onderhavige maatregel. Uit pagina 3 van het M110 formulier (proces-verbaal van gehoor) blijkt dat eiser op 21 februari 2025 tijdens zijn bewaringsgehoor heeft verklaard dat hij asiel wil aanvragen en dat hij niet terug naar Algerije kan keren. Uit deze verklaring blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat op 21 februari 2025 sprake was van een asielwens. De minister heeft eiser daarom terecht op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring heeft gesteld. De beroepsgrond slaagt niet

Bewaringsgronden

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b, 3c en 3i evenals de lichte gronden onbetwist zijn gebleven. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.

Zicht op uitzetting

7. Eiser voert aan dat er ten tijde van de maatregel van bewaring geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar Algerije aanwezig was. Eiser heeft een gezin in Frankrijk en wenst zo spoedig mogelijk terug te keren naar zijn gezin. Hij is opgepakt toen hij bezig was met voorbereiding voor een verblijfsprocedure in Frankrijk. Hij kon geen paspoort krijgen, waardoor de verblijfsaanvraag vertraagd werd. Het is in zijn eigen belang om over reis- en identiteitsdocumenten te beschikken, maar die mogelijkheid blijkt niet te
zijn. Nu de maatregel is opgelegd alleen met de intentie om uitzetting van eiser te bewerkstelligen, is in verband met voormelde feiten geen zicht op het verkrijgen van reisdocumenten en ook geen zicht op uitzetting. Nu zicht op uitzetting een absolute voorwaarde is voor de maatregel van bewaring, kon de maatregel in redelijkheid niet worden opgelegd en niet kan worden voortgezet.
8. De beroepsgrond van eiser dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw.1 De beroepsgrond slaagt niet.
_______
Omzetting van de maatregel
9. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring van 21 februari 2025 te laat is omgezet. Eiser heeft op 25 februari 2025 zijn asielaanvraag ingetrokken, waarna de minister 48 uur de tijd had om de maatregel om te zetten. De minister heeft dit echter pas op 28 februari 2025 gedaan. Hierdoor is de maatregel van 21 februari 2025 onrechtmatig geworden.
10. De beroepsgrond slaagt. Volgens vaste rechtspraak dient de minister een maatregel van bewaring binnen 2 dagen om te zetten naar een andere grondslag, wanneer deze niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust. Uit het M53 formulier (verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning) blijkt dat eiser op 25 februari 2025 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 27 februari 2025 de maatregel had moeten omzetten naar een andere grondslag. Dat is pas op 28 februari 2025 gebeurd, zodat de aan eiser op 21 februari 2025 opgelegde maatregel een dag onrechtmatig heeft voortgeduurd. De minister heeft dit op zitting erkend. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

11. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 28 februari 2025 onrechtmatig.
12. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.