ECLI:NL:RBDHA:2025:5242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2025, wordt de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening beoordeeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.N. Noordzee, had een verzoek ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, met als doel familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet is betaald. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening is verplicht om griffierecht te betalen, en als dit niet binnen de gestelde termijn gebeurt, kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij er sprake is van een verschoonbare reden. De griffier had verzoekster op 21 januari 2025 per aangetekende brief geïnformeerd over de betalingstermijn, die eindigde op 18 februari 2025. De rechtbank ontving de aangetekende brief retour op 14 februari 2025, omdat deze niet was afgehaald.

De rechtbank constateert dat verzoekster het griffierecht niet heeft voldaan binnen de gestelde termijn en geen reden heeft opgegeven voor het niet tijdig betalen. Hierdoor is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, en de voorzieningenrechter heeft het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2677

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster hangende haar beroep tegen de gehandhaafde afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met het doel familieleven in het kader van artikel 8 van het EVRM.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verschoonbaar is. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen. De voorzieningenrechter verklaart dit verzoek niet-ontvankelijk als het bedrag niet binnen de gestelde termijn is betaald, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [2]
Heeft de rechtbank verzoekster een betalingstermijn gegeven voor het griffierecht?
4. De griffier heeft verzoekster op 21 januari 2025 bij aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief te betalen. Daarbij heeft de griffier vermeld dat als verzoekster het griffierecht niet (binnen de betalingstermijn) heeft betaald verzoekster het risico loopt dat haar verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. De in de aangetekende brief vermelde betalingstermijn eindigde daarmee op 18 februari 2025 (vier weken na 21 januari 2025).
5. De rechtbank heeft deze aangetekende brief op 14 februari 2025 retour ontvangen. Uit de verzendinformatie van PostNL blijkt dat de aangetekende brief niet afgehaald is bij een PostNL-punt.
Heeft verzoekster het griffierecht betaald?
6. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat verzoekster het griffierecht niet (binnen de gestelde betalingstermijn) heeft voldaan.
Vindt de rechtbank het niet op tijd betalen van het griffierecht verontschuldigbaar?
7. Verzoekster heeft geen reden opgegeven voor het niet (op tijd) betalen van het griffierecht aan de rechtbank. Dat betekent dat de rechtbank het niet (op tijd) betalen van het griffierecht dan ook niet verontschuldigbaar vindt.

Conclusie en gevolgen

8. Omdat verzoekster het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald en daar geen (goede) reden voor heeft meegedeeld, is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 8:41, zesde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Awb.