ECLI:NL:RBDHA:2025:5254
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek tot opheffing of schorsing van de inbewaringstelling in faillissementszaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot opheffing of schorsing van de inbewaringstelling van de gefailleerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gefailleerde, geboren in 1968 en met een onbekende woon- of verblijfplaats, nog steeds geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn financiële situatie, ondanks herhaalde verzoeken van de curator. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de inbewaringstelling nog steeds aanwezig zijn, aangezien de gefailleerde niet voldoet aan zijn informatieplicht zoals opgelegd door artikel 105 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De curator heeft aangegeven dat de gefailleerde onvoldoende informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor de afwikkeling van het faillissement. De rechtbank benadrukt dat het aan de gefailleerde is om volledige openheid van zaken te geven en de curator actief te informeren. De rechtbank wijst het verzoek van de gefailleerde tot opheffing of schorsing van de inbewaringstelling af, waarbij de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de gefailleerde op dit moment gerechtvaardigd is in het belang van de schuldeisers. De beslissing is genomen door rechter A.C.M. Höppener, in samenwerking met griffier C.R. Cortenbach-van der Lek, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.