ECLI:NL:RBDHA:2025:5305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/09/680242 / JE RK 25-270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling in thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de ouders om de ondertoezichtstelling van hun minderjarige kind op te heffen. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.F.D.P. de Milliano, hebben verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders sinds 10 december 2024 weer voor hun kind zorgen, nadat het kind eerder in een (crisis)pleeggezin en een gezinshuis was geplaatst. De kinderrechter heeft de procedure met gesloten deuren gevoerd, waarbij de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft de ontwikkeling van het kind en de thuissituatie beoordeeld en geconcludeerd dat de ouders in staat zijn om de zorg voor hun kind op zich te nemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling opgeheven, omdat de gronden daarvoor niet langer aanwezig zijn. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing als vervallen beschouwd, omdat deze niet meer ten uitvoer is gelegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/680242 / JE RK 25-270
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
hierna ook tezamen te noemen: de ouders,
samenwonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.F.D.P de Milliano te Katwijk,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam 1] ,
hierna te noemen: de begeleidster van [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 februari 2025;
- het verweerschrift van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 11 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 1] , de begeleidster van [minderjarige] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een brief gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter voorgelezen wat [minderjarige] heeft opgeschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 juli 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 11 juli 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 juli 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 11 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De ouders verzoeken de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen en om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening in te trekken. De ouders verzoeken de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Door en namens de ouders is het verzoek – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. [minderjarige] is op 24 januari 2022 in een (crisis)pleeggezin en vervolgens in een gezinshuis geplaatst en deze plaatsing is tweemaal verlengd. In de week van 2 december 2024 kregen de ouders het bericht dat door de gezinshuisouders een time-out is aangevraagd en [minderjarige] is vervolgens naar een weekendpleeggezin gebracht. Binnen 24 uur bleek dat hij ook hier niet langer welkom was. Op 9 december 2024 zijn de ouders benaderd of zij de zorg over [minderjarige] weer op zich konden nemen. [minderjarige] is op 10 december 2024 naar de ouders gebracht, waar hij momenteel nog steeds verblijft. Op 12 december 2024 vond er een gesprek met de gecertificeerde instelling plaats, waarbij is aangegeven dat een terugplaatsing de enige en laatste mogelijkheid was. Het is ook duidelijk geworden dat Horizon besloten had om [minderjarige] uit hun systeem te halen, wat betekende dat hij per direct geen aanspraak meer maakte op pleegzorg binnen de organisatie. Na de terugplaatsing van [minderjarige] vond er een periode van gewenning plaats. De hulpverlening die – op vrijwillige basis – is betrokken bij het gezin, ondersteunt de ouders waar nodig en monitort de thuissituatie. [minderjarige] doet het goed thuis en hij ervaart rust en stabiliteit bij de ouders. [minderjarige] volgt dagbesteding bij de Zorgstreek en gaat twee keer per week naar judo. Ook zijn er korte lijntjes met het netwerk en de ouders worden geholpen waar nodig. Daarbij is, sinds de terugplaatsing, door de gecertificeerde instelling niets meer ondernomen. Zo gaat [minderjarige] nog niet naar school en alles waar hij wel aan deelneemt, is door de ouders en het netwerk zelf geregeld. De ouders hebben [minderjarige] aangemeld bij Lubec voor behandeling en hij staat daarvoor op de wachtlijst. Ook zijn de ouders en het netwerk bezig om een school te vinden voor [minderjarige] en hij staat op de wachtlijst van het [school] in Leiden. Volgens de ouders is er geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , die het noodzakelijk maakt dat de ondertoezichtstelling gecontinueerd moet worden. De ouders ervaren steun van het netwerk en de betrokken hulpverlening, zoals de bewindvoerder en mentor van de ouders en de begeleidster van [minderjarige] . De ouders doen hard hun best en werken mee aan de hulpverlening. Daarbij zal de betrokken hulpverlening ook in het vrijwillig kader worden doorgezet. Gelet op het voorgaande achten de ouders een ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk en verzoekt de advocaat namens de ouders om de ondertoezichtstelling op te heffen. Ook verzoekt de advocaat de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, nu [minderjarige] sinds december 2024 weer volledig thuis woont.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Volgens de gecertificeerde instelling is er nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . De afgelopen periode is er veel gebeurd omtrent [minderjarige] . Op 5 december 2024 hebben de gezinshuisouders aangegeven [minderjarige] een time-out te hebben gegeven bij zijn weekendpleegouders. Hij was brutaal, liet ongewenst gedrag zien en had een spelcomputer gestolen in het gezinshuis. Op 9 december 2024 hebben de gezinshuisouders aangegeven dat zij de plaatsing van [minderjarige] niet langer vol konden houden en dat er per direct een duurzame andere plek voor [minderjarige] gezocht moesten worden. Hierdoor heeft [minderjarige] de afgelopen jaren onduidelijkheid over zijn perspectief ervaren en verlieservaringen opgedaan. De ouders zijn voor [minderjarige] een veilige haven en de gecertificeerde instelling had er vertrouwen in dat de ouders, met behulp van het netwerk, de komende tijd stabiliteit en duidelijkheid voor [minderjarige] zouden kunnen bieden tot er meer zicht zou zijn op een passende vervolgplek voor [minderjarige] . [minderjarige] verblijft nu sinds 10 december 2024 bij de ouders. Met de ouders en [minderjarige] zijn veiligheidsafspraken gemaakt en is afgesproken dat er structureel huisbezoeken plaatsvinden bij de ouders en verslagen worden overgelegd. De verslagen laten zien dat het relatief goed gaat met [minderjarige] bij de ouders. De gecertificeerde instelling acht het echter wel noodzakelijk dat de ouders meer ondersteuning krijgen bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Daarom is Stichting Jan meer uren betrokken geraakt bij het gezin. Ook gaat [minderjarige] sinds januari 2025 vijf dagen naar dagbesteding van de Zorgstreek, waardoor de ouders (meer) worden ontlast. Verder acht de gecertificeerde instelling speciaal onderwijs passend voor [minderjarige] . De ouders hebben [minderjarige] echter aangemeld voor regulier onderwijs, te weten het [school] . Er wordt momenteel onderzocht of dit een passende plek is voor [minderjarige] . Ondanks dat de gecertificeerde instelling het fijn vindt dat het goed gaat met [minderjarige] bij de ouders en dat er al veel hulpverlening betrokken is bij het gezin, heeft de gecertificeerde instelling nog zorgen of de ouders kunnen (blijven) voldoen aan de verhoogde opvoedbehoefte van [minderjarige] en of dat op de lange termijn stand houdt. De gecertificeerde instelling acht het dan ook van belang dat zij nog betrokken blijven bij [minderjarige] en de ouders. Het is belangrijk dat de ontwikkeling en thuissituatie van [minderjarige] gemonitord wordt en er regie wordt gevoerd over de betrokken hulpverlening. Daarnaast is het nodig dat de gecertificeerde instelling betrokken blijft om te onderzoeken welke school passend is voor [minderjarige] en om te bekijken welke hulpverlening nog nodig is voor [minderjarige] op basis van de resultaten van het onderzoek van Lubec. De gecertificeerde instelling wil de ouders de benodigde begeleiding (blijven) bieden en een borgingsplan realiseren zodat duidelijk wordt wat nog nodig is voor [minderjarige] en er een warme overdracht kan plaatsvinden naar het vrijwillig kader.
4.2.
Desgevraagd heeft de begeleidster van [minderjarige] het volgende naar voren gebracht. Mevrouw [naam 1] begeleidt [minderjarige] op de dagbesteding en zij heeft goed contact met [minderjarige] . [minderjarige] luistert goed, is goed te corrigeren en aan te sturen. [minderjarige] doet het goed op de dagbesteding.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan in overeenstemming met artikel 1:261, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de ondertoezichtstelling opheffen wanneer de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer zijn vervuld.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn. [1] Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] is bij beschikking van 24 januari 2022 in een (crisis)pleeggezin geplaatst, waarna hij in 2023 bij de gezinshuisouders is geplaatst. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn bij beschikking van 9 juli 2024 laatstelijk verlengd. De afgelopen periode is er veel gebeurd. [minderjarige] liet sinds oktober 2024 zorgelijk gedrag zien, waaronder zelfbepalend gedrag, liegen en hij ging over de grenzen van de gezinshuisouders heen. De gezinshuisouders hebben een time-out aangevraagd en [minderjarige] is vervolgens naar een weekendpleeggezin gebracht. Ook hier was de plaatsing niet langer houdbaar. De gezinshuisouders hebben daarom aangegeven dat er op korte termijn naar een nieuwe vervolgplek voor [minderjarige] diende te worden gezocht. Op korte termijn was er geen passende vervolgplek voor [minderjarige] beschikbaar, waarna [minderjarige] – in overleg met de ouders – weer bij de ouders is gaan wonen. Het is goed om te horen dat de ouders, met behulp van hun netwerk en de betrokken hulpverlening, [minderjarige] kunnen bieden wat hij nodig heeft en dat het goed met hem gaat. Daarvoor verdienen de ouders grote complimenten. [minderjarige] gaat vijf dagen per week naar dagbesteding, gaat twee keer per week naar Judo en [minderjarige] heeft het naar zijn zin bij de ouders. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders en [minderjarige] sinds de plaatsing grote stappen hebben gezet en dat de plaatsing positieve gevolgen heeft gehad op de thuissituatie en de ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders werken mee aan de hulpverlening, hebben zelfstandig hulpverlening ingezet en zijn bezig om een school voor [minderjarige] te vinden. Hoewel er nog zorgen zijn over [minderjarige] , doordat hij nu nog niet naar school gaat en de positieve ontwikkeling nog pril is, heeft de kinderrechter er alle vertrouwen in dat de ouders mee blijven werken en blijven profiteren van de betrokken hulpverlening en dat deze hulpverlening in het vrijwillig kader wordt voortgezet. De kinderrechter begrijpt dat de gecertificeerde instelling nog betrokken wil blijven om de thuisplaatsing te blijven monitoren en een borgingsplan te realiseren, maar de ouders hebben de afgelopen periode laten zien dat zij nu zelf de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De hulpverlening en begeleiding van de gecertificeerde instelling is dan ook niet meer noodzakelijk. De kinderrechter verwacht dat de ouders aan de bel zullen trekken bij de betrokken hulpverlening, mocht dit in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zijn. Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk en zal de ondertoezichtstelling dan ook opheffen.
5.3.
Daarnaast verzoeken de ouders om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening in te trekken. De kinderrechter constateert dat de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 11 juli 2025. De gecertificeerde instelling heeft echter vanaf 10 december 2024 geen gebruik gemaakt van deze machtiging, aangezien vaststaat dat [minderjarige] sinds 10 december 2024 weer bij de ouders woont. Op grond van artikel 1:265c, derde lid, van het BW vervalt een machtiging tot uithuisplaatsing als deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Hieronder valt niet alleen de situatie dat de machtiging de eerste drie maanden, nadat zij is afgegeven, niet ten uitvoer is gelegd, maar ook de situatie dat de machtiging – na eerst wel ten uitvoer te zijn gelegd – op een later moment gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Daarom stelt de kinderrechter vast dat de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening is komen te vervallen. Het verzoek van de ouders, vanwege gebrek aan noodzaak, wordt dan ook afgewezen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op met ingang van 13 maart 2025;
6.2.
wijs het meer of anders verzochte af;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 27 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek.