ECLI:NL:RBDHA:2025:5322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3236, NL25.3238, NL25.3240, NL25.3242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Turkse slachtoffers van aardbeving in Turkije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers, een gezin van Turkse nationaliteit, tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, die op 18 juni 2023 asiel hebben aangevraagd, zijn slachtoffers van de aardbeving in Turkije op 6 februari 2023. De minister van Asiel en Migratie heeft hun aanvragen op 17 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, zonder hen een reguliere vergunning of uitstel van vertrek te verlenen. De rechtbank heeft op 10 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, maar dochter 2 niet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de beroepen ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat de asielmotieven van eisers, die onder andere hun identiteit en de belediging door Koerdische medestudenten betreffen, niet voldoen aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank erkent de zware gevolgen van de aardbeving voor eisers, maar stelt vast dat hun situatie niet leidt tot recht op asiel. De minister heeft bovendien gemotiveerd dat er geen sprake is van een dusdanige afhankelijkheid van familieleden in Nederland die een vergunning op humanitaire gronden zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen en dat de beroepen ongegrond zijn, zonder proceskostenvergoeding voor eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3236, NL25.3238, NL25.3240 en NL25.3242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vader],geboren op [geboortedatum vader], V-nummer: [nummer vader] (de man)[naam moeder]geboren op [geboortedatum moeder], V-nummer: [nummer moeder] (de vrouw)[naam dochter 1]geboren op [geboortedatum dochter 1], V-nummer: [nummer dochter 1] (dochter 1)[naam dochter 2]geboren op [geboortedatum dochter 2], V-nummer: [nummer dochter 2] (dochter 2)[naam dochter 3]geboren op [geboortedatum dochter 3], V-nummer: [nummer dochter 3] (minderjarige dochter)

allen van Turkse nationaliteit,
tezamen: eisers
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Zij hebben op 18 juni 2023 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 17 januari 2025 deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is aan eisers geen reguliere vergunning verleend en geen uitstel van vertrek om medische redenen gegeven. Ook is aan eisers een terugkeerbesluit opgelegd waarin staat dat zij onmiddellijk moeten vertrekken, met uitzondering van dochter 2. Aan haar is een vertrektermijn van vier weken gegeven. Het opgelegde inreisverbod aan de man en de vrouw van twee jaar geldt niet voor de minderjarige dochter en is ook niet opgelegd aan dochter 2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Dochter 2 is niet verschenen. Er is ook een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag.
5.1.
Eisers hebben verklaard slachtoffers te zijn geworden van de aardbeving in Turkije op 6 februari 2023. Eisers hebben hun huis en naaste familieleden verloren; eiser heeft daarnaast zijn werk/bedrijf verloren. Eisers zijn op een visum naar Nederland gekomen en hebben na een tijdje besloten dat zij niet terug wilden naar Turkije omdat ze daar niet meer kunnen leven. Ook vrezen eisers dat er opnieuw een aardbeving zou kunnen plaatsvinden. Eisers hebben in Nederland een tijd bij familie verbleven. Hun positie op de arbeidsmarkt in Nederland is beter en het heeft economisch voordeel om in Nederland te verblijven. De twee meerderjarige dochters hebben hun studie niet kunnen afmaken. Zij vrezen in Turkije opnieuw in een moeilijke situatie te komen waarin zij niet kunnen studeren, wonen en werken omdat de situatie in Turkije nog steeds slecht is.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers
2. Ten aanzien van dochter 2: de belediging op het lyceum door Koerdische medestudenten
De minister heeft beide asielmotieven geloofwaardig geacht Volgens de minister blijkt uit de verklaringen van eisers dat zij geen gegronde vrees voor vervolging hebben. Dat zij uit Turkije komen is niet genoeg om als vluchteling te worden aangemerkt. Het geloofwaardig geachte asielmotief 1 is niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of tot de conclusie dat er sprake zou zijn van ernstige vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM. Ten aanzien van het asielmotief 2 van dochter 2 heeft de minister overwogen dat het enkele feit dat zij in Turkije op het lyceum te maken heeft gehad met mondelinge beledigingen aan de zijde van de Koerdische studenten, niet voldoende is om haar aan te merken als vluchteling of dat sprake zou zijn van ernstige vrees voor een schending van artikel 3 van het EVRM. Hieruit kan immers niet afgeleid worden dat er sprake is van vervolging van Turken enkel en alleen vanwege het behoren tot een specifieke bevolkingsgroep.
7. De rechtbank stelt vast dat het aan eisers is om gemotiveerd te onderbouwen op welke punten de bestreden besluiten ontoereikend zijn. De minister is in de bestreden besluiten gemotiveerd ingegaan op de zienswijzen van eisers. Voor zover eisers in beroep niet hebben geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing of herhaling van de zienswijze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169).
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat de asielmotieven in samenhang met het relaas van eisers over de aardbeving in Turkije niet gerelateerd kunnen worden aan de gronden van het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Het betreffen immers sociaaleconomische omstandigheden. De rechtbank begrijpt dat de gevolgen van de aardbeving voor eisers groot zijn, maar is met de minister van oordeel eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun situatie daarom recht geeft op een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft ten overvloede ter zitting aangegeven dat uit het recente ambtsbericht van februari 2025 bovendien volgt dat de Turkse autoriteiten hulp bieden door het herbouwen van woningen in het getroffen aardbevingsgebied. Eisers hebben hun standpunt dat deze hulp niet voldoende is en dat zij van hulp verstoken zullen blijven, als gevolg waarvan het risico op schending van artikel 3 van het EVRM in dit verband groot is, niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht verder van belang dat de minister terecht heeft aangenomen dat enkel omdat eisers uit Turkije komen, niet kan worden aangenomen dat zij vluchtelingen zijn als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM lopen. De minister heeft dit in de bestreden besluiten deugdelijk gemotiveerd.
9. De minister heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat eisers niet hebben onderbouwd dat sprake is van een dusdanige afhankelijkheid van familieleden in Nederland dat daarom een vergunning zou moeten worden verleend op humanitaire gronden.
10. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat moet worden afgezien van het inreisverbod omdat eisers bij mogelijke nieuwe aardbevingen niet naar hun familie in Nederland kunnen reizen voor hulp, heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat dit een onzekere, toekomstige gebeurtenis betreft dat niet maakt dat daarom nu geen inreisverbod kon worden opgelegd.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgronden slagen niet. De minister heeft de aanvragen terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.