ECLI:NL:RBDHA:2025:5326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/09/681326 KG-ZA 25-193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming krachtens bruikleenovereenkomst in gebruik gegeven ruimte toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen F.M.T. Beheer B.V., h.o.d.n. VPS Nederland (hierna: VPS) en drie gedaagden, waarvan er twee niet verschenen zijn. VPS vorderde de ontruiming van een ruimte die zij in bruikleen had gegeven aan gedaagde sub 1, een vennootschap, en haar vennoten. De zaak draait om de vraag of VPS de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en of de gedaagden de ruimte tijdig hebben opgeleverd. VPS had de overeenkomst opgezegd omdat het schoolgebouw, waar de ruimte zich bevindt, gebruikt zal worden voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen. De rechtbank oordeelde dat VPS de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd en dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven met de oplevering van de ruimte. De voorzieningenrechter heeft de vordering van VPS toegewezen en de gedaagden veroordeeld om de ruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/681326 / KG ZA 25-193
Vonnis in kort geding van 1 april 2025
in de zaak van
F.M.T. Beheer B.V., h.o.d.n. VPS Nederland,te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. R. Willemsen te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde, sub 1] VOF te [vestigingsplaats] ,

2. [gedaagde, sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,te [woonplaats] ,
gedaagden,
niet verschenen,
en tegen
3. [gedaagde, sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1,volgens de dagvaarding zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland, naar eigen zeggen verblijvende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Hulst te Utrecht.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘VPS’. Gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als ‘ [gedaagde, sub 1] ’, ‘ [gedaagde, sub 2] ’ en ‘ [gedaagde, sub 3] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 maart 2025, met producties 1 tot en met 8;
- het bericht van mr. Van Hulst van 17 maart 2025, waarin hij zich stelt namens [gedaagde, sub 3] , met productie 1;
- de op 18 maart 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door mr. Van Hulst twee pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
VPS houdt zich bezig met het beheer van vastgoed. In opdracht van de gemeente Eindhoven beheert VPS een voormalig schoolgebouw aan de [adres] te Eindhoven (hierna: ‘het schoolgebouw’). VPS heeft een groot deel van het schoolgebouw op verzoek van de gemeente Eindhoven in bruikleen gegeven aan de Nieuwe Eindhovense Opvang Stichting (NEOS) ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen.
2.2.
[gedaagde, sub 2] en [gedaagde, sub 3] zijn de vennoten van [gedaagde, sub 1] .
2.3.
Op 6 juli 2022 heeft VPS een overeenkomst gesloten met als aanhef:
‘Bruikleenovereenkomst Tijdelijke kantoorruimte/atelierruimte’(hierna: ‘de overeenkomst’). De overeenkomst vermeldt [gedaagde, sub 1] als wederpartij van VPS en [gedaagde, sub 3] als vertegenwoordiger van [gedaagde, sub 1] ter zake.
2.3.1.
Blijkens artikel 1.1 van de overeenkomst heeft VPS met deze overeenkomst één ruimte in het schoolgebouw, te weten de docentenkamer (hierna: ‘de ruimte’), aan [gedaagde, sub 1] in bruikleen gegeven. De ruimte maakt geen deel uit van de ruimtes die aan NEOS in bruikleen zijn gegeven.
2.3.2.
In artikel 2.1 van de overeenkomst is bepaald dat het gaat om een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die blijkens artikel 2.2 – gelezen in samenhang met een door VPS en [gedaagde, sub 1] ondertekend addendum – door beide partijen zonder opgaaf van reden te allen tijde per direct eenzijdig kan worden opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste 28 kalenderdagen. Daarnaast is in artikel 2.2 als ook in artikel 6.1 bepaald dat [gedaagde, sub 1] in dat geval geen huur- of ontruimingsbescherming geniet.
2.3.3.
Uit artikel 3.1 van de overeenkomst volgt dat [gedaagde, sub 1] de ruimte uitsluitend mag gebruiken als bedrijfsruimte ten behoeve van haar eigen activiteiten. Gebruik voor een ander doel is uitsluitend toegestaan met voorafgaande schriftelijke toestemming van VPS. Niet toegestaan is een gebruik voor detailhandel of andere activiteiten als bedoeld in artikel 7:290 BW.
2.3.4.
In artikel 14.1 van de overeenkomst is bepaald dat geschillen in verband met deze overeenkomst worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Den Haag.
2.4.
VPS heeft bij e-mail van 21 november 2024 aan [gedaagde, sub 1] bericht dat het schoolgebouw in zijn geheel gebruikt zal gaan worden als opvanglocatie voor vluchtelingen uit Oekraïne en dat om die reden is besloten om alle zakelijke bruikleenovereenkomsten vóór de kerst op te zeggen. In deze e-mail heeft VPS – onder aankondiging van een officiële opzegging – vermeld dat de ruimtes rond 15 januari 2025 zullen moeten worden opgeleverd.
2.5.
Bij brief en (aangetekende) e-mail van 19 december 2024 heeft VPS aan [gedaagde, sub 1] bericht dat zij de overeenkomst met inachtneming van de overeengekomen termijn opzegt tegen 15 januari 2025.
2.6.
[gedaagde, sub 3] heeft VPS bij e-mail 24 december 2024 verzocht om uitstel. VPS heeft bij e-mail van 30 december 2024 aan [gedaagde, sub 3] bericht dat geen uitstel zal worden verleend en herhaald dat de ruimte op 15 januari 2025 moet worden opgeleverd.
2.7.
VPS heeft [gedaagde, sub 1] – nadat haar was gebleken dat [gedaagde, sub 1] de ruimte op 15 januari 2025 niet had opgeleverd – bij brief en aangetekende e-mail van 4 februari 2025 in gebreke gesteld en haar gesommeerd de ruimte alsnog uiterlijk op 18 februari 2025 op te leveren.
2.8.
Bij aangetekende brief en e-mail van 25 februari 2025 heeft VPS [gedaagde, sub 1] – onder aanzegging van een kortgedingprocedure – nog een laatste mogelijkheid geboden om de ruimte uiterlijk op 28 februari 2025 om 13.30 uur op te leveren.

3.Het geschil

3.1.
VPS vordert na wijziging van haar eis ter zitting – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen de ruimte binnen veertien dagen na betekening onder afgifte van de sleutels te ontruimen en ontruimd te houden. Daarnaast vordert VPS een hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert VPS – samengevat – aan dat zij de met [gedaagde, sub 1] gesloten bruikleenovereenkomst met inachtneming van de overeengekomen termijn heeft opgezegd en dat [gedaagde, sub 1] tot op heden heeft geweigerd de ruimte op te leveren en te verlaten. [gedaagde, sub 1] verblijft daarmee vanaf 15 januari 2025 zonder recht of titel in de ruimte. VPS stelt dat zij op korte termijn over de ruimte moet kunnen beschikken, omdat de gemeente Eindhoven het schoolgebouw op een zo korte mogelijke termijn volledig wenst in te zetten als locatie voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen door NEOS.
3.3.
[gedaagde, sub 3] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[gedaagde, sub 1] en [gedaagde, sub 2] zijn niet in de procedure verschenen. De advocaat van [gedaagde, sub 3] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij [gedaagde, sub 1] en [gedaagde, sub 2] niet vertegenwoordigt. Nu de bij wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, kan verstek worden verleend tegen [gedaagde, sub 1] en [gedaagde, sub 2] . Nu [gedaagde, sub 3] in de procedure wel is verschenen, wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt beschouwd als een vonnis op tegenspraak.
4.2.
[gedaagde, sub 3] heeft zich met een beroep op artikel 103 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op het standpunt gesteld dat de rechtbank Oost-Brabant exclusief bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van VPS en dat de voorzieningenrechter zich om die reden in deze procedure onbevoegd dient te verklaren.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat voor een geslaagd beroep van [gedaagde, sub 3] op artikel 103 Rv allereerst voldoende aannemelijk dient te zijn dat – zoals [gedaagde, sub 3] heeft gesteld – tussen haar in privé en VPS een overeenkomst is gesloten betreffende de huur van woonruimte dan wel bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. [gedaagde, sub 3] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Daartoe is van belang dat de op 6 juli 2022 schriftelijk gesloten overeenkomst [gedaagde, sub 1] en niet [gedaagde, sub 3] als contractspartij van VPS vermeldt. Van het bestaan van een andere schriftelijke overeenkomst is niet gebleken. Volgens [gedaagde, sub 3] is in dit verband sprake van een schijnconstructie. [gedaagde, sub 1] is volgens haar in de overeenkomst van 6 juli 2022 door VPS opgevoerd als contractspartij uitsluitend met het doel om huurbescherming van [gedaagde, sub 3] te omzeilen. Dit is volgens haar een gebruikelijke werkwijze in de branche waarin VPS actief is. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van 6 juli 2022 is volgens [gedaagde, sub 3] uitdrukkelijk met VPS besproken dat de ruimte feitelijk niet door [gedaagde, sub 1] maar door haarzelf in privé als woonruimte zou worden gehuurd. VPS heeft deze stelling ter zitting gemotiveerd weersproken. Volgens haar is destijds met [gedaagde, sub 1] een bruikleenovereenkomst gesloten met de inhoud zoals in de op 6 juli 2022 ondertekende overeenkomst is vastgelegd en hanteert zij het beleid dat bij bruikleen van niet-woonruimte altijd wordt gecontracteerd met rechtspersonen en niet met privé-personen. Gelet op die betwisting lag het op de weg van [gedaagde, sub 3] om haar stelling dat sprake is van een schijnconstructie in deze kortgedingprocedure deugdelijk te onderbouwen en een begin van bewijs van die stelling te leveren. Dit heeft [gedaagde, sub 3] , hoewel haar advocaat hierover ter zitting uitdrukkelijk is bevraagd, echter volledig nagelaten. Daarmee is voorshands onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter [gedaagde, sub 3] zal volgen in haar standpunt dat niet [gedaagde, sub 1] maar zijzelf de contractspartij is van VPS bij de op 6 juli 2022 gesloten overeenkomst en in het verlengde daarvan dat haar uit hoofde van die overeenkomst in privé een aanspraak op huur- of ontruimingsbescherming toekomt.
4.4.
In het kader van dit kort geding dient er dan ook vanuit te worden gegaan dat op 6 juli 2022 een overeenkomst is gesloten tussen VPS en [gedaagde, sub 1] . Nu [gedaagde, sub 1] in deze procedure niet is verschenen en de aard en inhoud van de overeenkomst uitsluitend door haar als contractspartij ter discussie kan worden gesteld, dient te worden uitgegaan van de inhoud van de overeenkomst, zoals die blijkt uit de door VPS in het geding gebrachte schriftelijke overeenkomst van 6 juli 2022. Dit betekent dat de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in artikel 14.3 van die overeenkomst bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van VPS. VPS heeft blijkens de overeenkomst de ruimte voor onbepaalde tijd aan [gedaagde, sub 1] in bruikleen gegeven, waarbij is overeengekomen dat deze bruikleenovereenkomst te allen tijde kon worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 28 dagen. VPS heeft de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig met inachtneming van die overeengekomen termijn opgezegd. Vaststaat dat de ruimte tot op heden niet leeg en bezemschoon aan VPS is opgeleverd. [gedaagde, sub 1] schiet daarmee toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Die tekortkoming valt ook [gedaagde, sub 3] en [gedaagde, sub 2] toe te rekenen, aangezien zij als vennoten feitelijk voor de oplevering van de ruimte dienen zorg te dragen. De vordering van VPS, die ertoe strekt dat gedaagden worden veroordeeld om de ruimte alsnog binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis onder afgifte van de sleutels aan VPS te ontruimen en ontruimd te houden, is daarmee toewijsbaar. Voor zover [gedaagde, sub 3] de ruimte in privé als woonruimte in gebruik heeft genomen, geldt dat ook zij daar thans evenals [gedaagde, sub 1] zonder recht of titel verblijft. Haar belang bij een voortzetting van dit verblijf in de ruimte weegt evident minder zwaar dan het belang van VPS om gehoor te kunnen geven aan de voldoende door VPS aannemelijk gemaakte wens van de gemeente Eindhoven om het schoolgebouw zo spoedig mogelijk volledig te kunnen inzetten als opvanglocatie voor Oekraïense vluchtelingen.
4.5.
Gedaagden zullen als in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de rente als gevorderd. De proceskosten van VPS worden begroot op:
- dagvaarding € 123,97
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.122,97.
De hoofdelijke veroordeling ten aanzien van het salaris advocaat beperkt zich tot € 715,--. Het resterende deel ad € 392,-- is alleen verschuldigd door [gedaagde, sub 3] , omdat als gevolg van haar verschijnen sprake is van een procedure op tegenspraak, waarvoor een hoger tarief geldt.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagden om de ruimte (te weten: de docentenkamer van het voormalig schoolgebouw) aan de [adres] te ( [postcode] ) Eindhoven binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met afgifte van de sleutels aan VPS;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 1.730,97 en veroordeelt [gedaagde, sub 3] voorts in de proceskosten ad € 392,--, beide bedragen te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt gedaagden in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
mw