ECLI:NL:RBDHA:2025:5368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
NL25.4170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Nigeriaan niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 18 september 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder een verzoek om internationale bescherming in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met de mensenrechten strijdige behandeling. De rechtbank oordeelde dat de eiser in zijn beroepsgronden voornamelijk herhaalde wat hij eerder in zijn zienswijze had aangevoerd, zonder nieuwe argumenten te presenteren. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat de eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.L. Wischhoff).

Procesverloop

Met het besluit van 27 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL 25.4171), op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 18 september 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.1.
Uit onderzoek in Eurodac is onder andere gebleken dat eiser op 2 juli 2018 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Op 13 november 2024 heeft Nederland aan Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 15 november 2024 heeft Duitsland dit verzoek, op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder d, van de Dublinverordening, aanvaard.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
Beroepsgronden
3. Eiser verwijst allereerst naar hetgeen in de zienswijze is aangevoerd. Eiser voert aan dat de Duitse autoriteiten hem zullen uitzetten naar Nigeria en dat hiermee sprake is van indirect refoulement. Verder vindt eiser dat bij overdracht aan Duitsland sprake is van onevenredige hardheid gezien zijn gestelde individuele omstandigheden. Tenslotte stelt eiser dat hij zich niet heeft kunnen wenden tot de hogere autoriteiten van Duitsland dan wel een klacht in kunnen dienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), omdat hij niet beschikte over de informatie hoe dat te doen. Eiser is van mening dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in wezen uitsluitend heeft herhaald wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zonder te onderbouwen waar het bestreden besluit in tekortschiet. De minister is in het bestreden besluit al ingegaan op de zienswijze. Van eiser mag worden verwacht dat hij in de gronden van beroep uitlegt waarom hij het niet eens is met de motivering van de minister in het bestreden besluit. Een enkele herhaling van de zienswijze is daartoe onvoldoende en kan dan ook niet worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169). De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan verweerder in het bestreden besluit.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat verweerder eiser mag overdragen aan Duitsland.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.