ECLI:NL:RBDHA:2025:5405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/09/662440 / FA RK 24-1603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vader voor gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind. De moeder heeft het ouderlijk gezag over het kind, dat geboren is in 2018, en de vader heeft het kind erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om met de moeder te communiceren en samen beslissingen te nemen, wat noodzakelijk is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft de moeder aangespoord om open te staan voor hulpverlening om de communicatie te verbeteren.

Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld. De vader zal wekelijks op woensdag de minderjarige uit school ophalen en terugbrengen. Zodra de vader een eigen woning heeft, zal de omgangsregeling worden uitgebreid naar om de week een weekend bij de vader. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader vanaf 28 februari 2024 € 207,- per maand zal betalen, en zodra hij een eigen woning heeft, € 156,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1603
Zaaknummer: C/09/662440
Datum beschikking: 5 maart 2025
Gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 28 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P. Celikkal in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.N. Baldew in Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van 3 juni 2024 namens de moeder;
  • de e-mail van 19 augustus 2024 van het mediationbureau;
  • het bericht van 19 augustus 2024 namens de vader;
  • de brief van 29 januari 2025, met bijlagen, namens de vader;
  • de twee berichten van 31 januari 2025, met bijlagen, namens de moeder.
Op 5 februari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat, de vader met zijn advocaat en K. Meijer namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] .
  • De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast.
  • De vader heeft [de minderjarige] erkend.
  • Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de moeder in ieder geval de Surinaamse en de vader in ieder geval de Nederlandse nationaliteit heeft.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt te bepalen dat:
  • [de minderjarige] bij de vader zal verblijven eenmaal per week voor de duur van één uur;
  • de vader zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , (naar de rechtbank begrijpt)
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig:
  • (naar de rechtbank begrijpt): hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten;
  • te bepalen dat er iedere woensdagmiddag omgang is tussen de vader en [de minderjarige] bij zijn neef en dat de omgang zal worden uitgebreid vanaf het moment dat de vader zijn eigen woning betrekt, inhoudende dat [de minderjarige] één keer in de twee weken bij de vader is van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek voor gezamenlijk gezag.
Inhoudelijke beoordeling
Uit artikel 1:253c lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt, indien de andere ouder hiermee niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten afwijzen. Hoewel het uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag in het belang van een kind is, is voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag nodig dat de ouders in staat zijn om met elkaar te communiceren en dat zij samen beslissingen kunnen nemen. Daartoe zijn de ouders al geruime tijd niet in staat. Op de zitting is gesproken over de mogelijkheid van een hulpverleningstraject zoals ouderschapsbemiddeling, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De moeder heeft aangegeven hier niet voor open te staan. De afwijzing van het gezamenlijk gezag is voor de vader wellicht teleurstellend omdat hij wel bereid is om met hulpverlening aan de communicatie te werken, terwijl de moeder daartoe niet bereid is. Voor de rechtbank is het belang van [de minderjarige] leidend en dat is er nu eenmaal bij gebaat dat ouders in staat zijn om met elkaar te communiceren zodat zij samen beslissingen kunnen nemen.
Los van de vraag of de ouders gezamenlijk met het gezag moeten worden belast, wil de rechtbank benadrukken dat een goede communicatie en verstandhouding tussen de ouders in het belang van [de minderjarige] is. De ouders zullen daaraan dus moeten werken. Zij blijven immers als ouders van [de minderjarige] met elkaar verbonden. De rechtbank hoopt daarom dat de moeder zich op enig moment openstelt voor hulpverlening. Zij kan zich dan bij de gemeente of de huisarts voor hulpverlening aanmelden. Als de verstandhouding en communicatie tussen de ouders is verbeterd, kan aan de rechtbank eventueel een nieuw verzoek tot gezamenlijk gezag worden voorgelegd.
De rechtbank merkt daarnaast nog het volgende op. Op de zitting is gebleken dat de moeder bij gezagsbeslissingen de vader niet informeert of betrekt. De rechtbank wijst de moeder erop dat zij op grond van artikel 1:377b BW een wettelijke plicht heeft om de vader te informeren over belangrijke feiten en omstandigheden rondom [de minderjarige] en om hem te raadplegen als de moeder beslissingen over [de minderjarige] neemt. Het is ook in het belang van [de minderjarige] dat haar vader op de hoogte is van wat zich er in haar leven afspeelt, zodat hij daar tijdens de omgangsmomenten op kan aansluiten.
Omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek voor een omgangsregeling.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is gebleken dat de vader al enige tijd wekelijks op woensdag contact heeft met [de minderjarige] bij zijn neef thuis en soms ook in het weekend. De moeder heeft aangegeven dat zij daar geen problemen mee heeft. Een uitbreiding van de omgangsregeling met overnachtingen wil zij alleen niet zolang de vader geen eigen woonruimte heeft. Daarbij speelt mee dat [de minderjarige] meer dan gemiddeld zorg nodig heeft, omdat zij het syndroom van Down heeft. De vader woont op dit moment bij zijn zus in een woning met één slaapkamer. Hij is al een jaar op zoek naar eigen woning, maar dat is moeilijk in de huidige woningmarkt.
Op de zitting zijn de ouders overeengekomen dat zolang de vader geen eigen woning heeft, hij [de minderjarige] elke week uit school ophaalt en haar om 18.00 uur bij de moeder terugbrengt. De ouders verschillen nog van mening over de omstandigheden waaronder [de minderjarige] bij de vader kan overnachten. De rechtbank zal vaststellen dat wanneer de vader een eigen woning heeft, [de minderjarige] zoals door de vader verzocht, om de week een weekend bij hem zal zijn. Daarbij zal de rechtbank vaststellen dat de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en dat de vader haar terugbrengt. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij meer contact met de vader heeft dan één middag in de week. Op het moment dat [de minderjarige] bij de vader gaat overnachten is het gelet op haar zorgbehoefte belangrijk, zoals ook op de zitting door de Raad is aangegeven, dat de ouders met elkaar in overleg ervoor zorgen dat er zo min mogelijk verschil is in hun manier van opvoeden.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de ouders en [de minderjarige] in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal de rechtbank, op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank acht het redelijk om als ingangsdatum de datum van de indiening van het verzoekschrift te hanteren, te weten 28 februari 2024. In die periode heeft de vader aangeboden om kinderalimentatie aan de moeder te betalen en vanaf dat moment heeft de vader rekening kunnen houden met een door hem te betalen kinderalimentatie.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. De ouders zijn in de eerste helft van 2022 feitelijk uit elkaar gegaan. De rechtbank zal daarom rekenen met de tarieven van de periode 2022-I.
Aan de zijde van de moeder gaat de rechtbank uit van een salaris van € 620,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstrook van juli 2022. Uit deze salarisstrook blijkt ook dat de moeder € 752,- bruto per maand aan structurele meeruren heeft ontvangen, zodat de rechtbank daar ook rekening mee zal houden. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, € 100,- per maand aan pensioenpremie en € 3,- per maand aan bijdrage PAWW. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de moeder ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 1.319,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 32.172,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2022. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 2.219,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van partijen ten tijde van het uiteengaan (€ 1.319,- + € 2.219,- =) € 3.538,- per maand. Conform de aanbevelingen uit het Rapport alimentatienormen 2022 dient bij het NBGI te worden opgeteld het
kindgebonden budget waar de ouders ten tijde van de samenleving recht op hadden. De ouders hadden gezien hun inkomen recht op een kindgebonden budget van € 54,- per maand. Hun NBGI komt daarmee uit op € 3.592,- per maand.
Gelet op dit NBGI bedraagt de behoefte van [de minderjarige] op basis van de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen 2022’ voor één kind uit voormeld rapport € 469,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 515,- per maand.
Draagkracht
De behoefte van [de minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het Rapport alimentatienormen 2024 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + € 1.270,-)].
Draagkracht moeder
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de moeder zal de rechtbank uitgaan van een inkomen van € 23.995,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.493,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens de formule € 332,- per maand, te weten 70% x [2.493 - (0,3 x 2.493 +€ 1.270,-)].
De moeder voert een draagkrachtverweer en verzoekt rekening te houden met de aflossing op een schuld bij de sociale verzekeringsbank van € 192,- per maand voor te veel ontvangen kinderbijslag in 2022. De rechtbank zal geen rekening houden met deze aflossing en overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft niet aangegeven of met stukken onderbouwd wat de totale hoogte is van de schuld. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt alleen dat zij twee keer in de door haar per kwartaal te ontvangen kinderbijslag is gekort met € 192,-. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de schuld inmiddels is afgelost en zo nee, wanneer de schuld wel zal zijn afgelost.
Draagkracht vader
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vader zal de rechtbank uitgaan van een inkomen van € 32.199,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 2.376,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens de formule € 275,- per maand, te weten 70% x [2.376 - (0,3 x 2.376 + € 1.270,-)].
De moeder stelt dat er bij de berekening van de draagkracht van de vader moet worden afgeweken van het woonbudget, omdat hij bij zijn zus inwoont. Op de zitting heeft de vader onweersproken gesteld dat hij maandelijks tussen de € 600,- en € 700,- bijdraagt aan de woonlasten. De rechtbank zal niet afwijken van de forfaitaire woonlasten, omdat de huidige bijdrage van de vader nauwelijks afwijkt van het woonbudget, er geen sprake is van een tekort aan gezamenlijke draagkracht en de vader in staat moet kunnen zijn om de woonlasten van een eigen woning te dragen zodra hij deze vindt.
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van de ouders van (€ 332,- + € 275,- =) € 607,- per maand, bedraagt het eigen aandeel van de vader in de kosten van [de minderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 275,- / € 607,- x € 515,- =) € 233,- per maand.
Op de door de vader te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg.
Gelet op de omgangsregeling die geldt totdat de vader een eigen woning heeft, ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 5%. Dat bedrag aan zorgkorting bedraagt € 26,- per maand (5% van € 515,-). De rechtbank zal daarom, zolang de vader nog geen eigen woning heeft, een bedrag aan kinderalimentatie van € 207,- per maand vaststellen.
Zodra de vader een eigen woning heeft zal de omgangsregeling worden uitgebreid. In dat geval ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 15%. In dat geval bedraagt de zorgkorting € 77,- (15% van € 515,-), zodat de vader vanaf dat moment een bedrag aan kinderalimentatie van € 156,- per maand moet voldoen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , bij de vader zal zijn:
  • zolang de vader geen eigen woning heeft: elke woensdag uit school tot 18.00 uur, waarbij de vader haar haalt en brengt;
  • zodra de vader een eigen woning heeft: één keer in de twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader haar op zondag terugbrengt;
*
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 28 februari 2024, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 207,- per maand zal betalen en zodra hij een eigen woning heeft van € 156,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, kinderrechter, bijgestaan door
mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 5 maart 2025.