ECLI:NL:RBDHA:2025:5448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/12722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Fouad Fattal, een beroep heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 16 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister had niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn van 90 dagen had overschreden en dat eiseres na het verstrijken van deze termijn om een beslissing had gevraagd, maar geen reactie had ontvangen. Hierdoor was het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, aangezien er 42 dagen waren verstreken sinds de minister een dwangsom verschuldigd was. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van dwangsommen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Fouad Fattal),
mede namens haar minderjarige kinderen,

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 16 januari 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]
1.2
Eiseres heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet in dit concrete geval uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn in dit concrete geval met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eiseres heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De rechtbank heeft de minister verzocht binnen twee weken een verweerschrift in het digitale dossier in te dienen. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de minister. In deze procedure heeft de minister geen duidelijkheid geboden over de verwachte termijn waarop het dossier in behandeling zal worden genomen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag van eiseres.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eiseres heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. [5] Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
6. Eiseres heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,-. [6] Er zijn namelijk 42 dagen verstreken, vanaf het moment dat de minister een dwangsom is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiseres een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiseres betalen.
8. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
6.Artikel 4:17 van de Awb.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.