ECLI:NL:RBDHA:2025:5455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
NL25.10761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake wijziging verblijfscode in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling, had de minister van Asiel en Migratie verzocht om zijn verblijfscode te wijzigen van verblijfscode 98 naar verblijfscode 33. De verblijfscode 98 was aan verzoeker toegekend na de intrekking van zijn verblijfsvergunning op 19 januari 2022, omdat hij volgens de minister een gevaar voor de openbare orde vormde. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar geen opschortende werking had, omdat de hoofdregel van schorsende werking niet van toepassing is in gevallen waarin de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt.

Verzoeker stelde dat de toekenning van verblijfscode 98 in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat hij hierdoor niet meer kon functioneren in het dagelijkse leven. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker dit betoog niet had onderbouwd en dat de gevolgen die hij ondervond, zoals het stopzetten van zijn uitkering, het gevolg waren van de intrekking van zijn verblijfsvergunning en niet van de verblijfscode. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had.

De uitspraak werd gedaan door mr. E.C. Harting, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10761

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om zijn verblijfscode te wijzigen, afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft verweerder op 18 maart 2025 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. Verweerder heeft op 18 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2025 verzoeker in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
De voorzieningenrechter heeft op 25 maart 2025 het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoeker heeft verweerder bij brief van 21 januari 2025 verzocht om zijn verblijfscode in de Basis Voorziening Vreemdelingen te corrigeren van verblijfscode 98 (vervallen verblijfsrecht derdelander) naar verblijfscode 33 (rechtmatig verblijf). De aan hem toegekende verblijfscode 98 is een restantcode die wordt toegekend aan een vreemdeling die volledig is uitgeprocedeerd. Dit is echter niet het geval, aldus verzoeker. Hij heeft namelijk bezwaar gemaakt tegen de intrekking op 19 januari 2022 van zijn verblijfsvergunning. Op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft het bezwaar schorsende werking, aldus verzoeker. Doordat verweerder echter aan hem de verblijfscode 98 heeft toegekend en weigert deze code aan te passen, komt hij niet langer in aanmerking voor een uitkering, zorg en toeslagen. Daarnaast kan hij niet werken en wordt hij dus bedreigd in zijn bestaan. Daar komt bij dat hij ernstige psychische klachten heeft. Het voorgaande is volgens verzoeker in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en in strijd met het ne bis in idem-beginsel. Tot slot betoogt verzoeker dat er sprake is van willekeur door de aan hem gekoppelde verblijfscode.
4. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
5. De verblijfsvergunning van verzoeker is bij besluit van 19 januari 2022 op grond van artikel 19 van de Vw ingetrokken omdat hij volgens verweerder een gevaar vormt voor de openbare orde zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Anders dan verzoeker stelt, heeft dit bezwaar geen opschortende werking. Als een verblijfsvergunning is ingetrokken omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, geldt de hoofdregel van artikel 73, eerste lid, van de Vw – dat de werking van een besluit tot de intrekking van een verblijfsvergunning wordt opgeschort tot op het bezwaar is beslist – niet. Dit volgt uit artikel 73, tweede lid, onder b, van de Vw. Dat is er geen uitvoering is gegeven aan de uitzetting, maakt niet dat het ervoor moet worden gehouden dat verzoekers bezwaar feitelijk schorsende werking heeft. Dit is, gelet op het hiervoor genoemde wettelijk kader, niet relevant. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat verblijfscode 98 sinds de intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker van toepassing is.
6. Het betoog van verzoeker dat de toekenning van verblijfscode 98 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb) aangezien hij hierdoor niet meer kan functioneren in het dagelijkse leven en dat er sprake is van een dubbele bestraffing, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Verzoeker heeft dit betoog namelijk niet onderbouwd, zodat niet is gebleken dat het voor hem niet (langer) mogelijk is om zich in sociaal opzicht te handhaven. Bovendien merkt de voorzieningenrechter op dat de door verzoeker aangedragen feiten en omstandigheden, zoals het stopzetten van verzoekers uitkering, niet het gevolg zijn van de (onjuiste) toekenning van de verblijfscode, maar dat deze het gevolg zijn van het intrekkingsbesluit van verweerder. Dat er ook sprake zou zijn van willekeur, volgt de voorzieningenrechter niet omdat verzoeker dit betoog niet nader heeft geconcretiseerd.
7. Het verzoek wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het bezwaar van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen heeft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.