ECLI:NL:RBDHA:2025:5455
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake wijziging verblijfscode in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling, had de minister van Asiel en Migratie verzocht om zijn verblijfscode te wijzigen van verblijfscode 98 naar verblijfscode 33. De verblijfscode 98 was aan verzoeker toegekend na de intrekking van zijn verblijfsvergunning op 19 januari 2022, omdat hij volgens de minister een gevaar voor de openbare orde vormde. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar geen opschortende werking had, omdat de hoofdregel van schorsende werking niet van toepassing is in gevallen waarin de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt.
Verzoeker stelde dat de toekenning van verblijfscode 98 in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat hij hierdoor niet meer kon functioneren in het dagelijkse leven. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker dit betoog niet had onderbouwd en dat de gevolgen die hij ondervond, zoals het stopzetten van zijn uitkering, het gevolg waren van de intrekking van zijn verblijfsvergunning en niet van de verblijfscode. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had.
De uitspraak werd gedaan door mr. E.C. Harting, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.